728x90 MM

Snowdrift

Het tweede jaar van het fenomenale Paradigms-label zet meteen goed in. Zoals gewoonlijk zitten ook deze releases in een luxeverpakking en verschijnen ze in een kleine oplage en zijn ze te bestellen op de website. Het schijfje van Snowdrift (750 stuks) bevat acht melancholische nummers, dieptreurig en gebaad in een duistere, angstaanjagende sfeer. Het lijkt alsof de band de soundtrack voor een van de betere horrorfilms uit de reeks ‘Masters Of Horror’ wilde neerzetten. De depressies opwekkende weltschmerz die het uit Seattle afkomstige trio uit hun donkere breinen perst, roept herinneringen op aan Codeïne en de eerste werkstukken van Idaho, maar klinkt net zo goed als Sunn O))) die Low covert. De muzikale omkadering is spaarzaam, maar klinkt daardoor des te effectiever. Afsluiten doen ze met ‘Track 11’, waarin een Mogwai-gitaarmuur de PJ Harvey-achtige stem van Kat omringt. Pure gewelddadige schoonheid. Nog een stuk donkerder van sfeer is ‘Plaguebearer’ (500 stuks) van het uit Edinburgh, Schotland afkomstige Wraiths. Sinister, zwaar, lawaaierig, angstaanjagend en hels zijn termen die in ons heidens optimistische brein opduiken bij het beluisteren van de vijf nummers op dit debuut (de veertig minuten en 1 track tellende democdr ‘Oriflamme’ niet meegeteld, slechts vijftig exemplaren gemaakt). “The Ghastly Death-Rattle Of A Plague Victim’s Last Breaths…” is hoe de band, wiens samenstelling volgens henzelf niet van belang is, zijn muziek zelf omschrijft. Alle geluiden die ze produceren zijn volledig geïmproviseerd, liefst in ritualistisch aandoende omstandigheden, met gevonden en naar eigen welbevinden omgebouwd materiaal, gebruik makend van de akoestiek van de omgeving en menselijke stemmen. Wraiths vermeldt fier dat ze voor het creëren van hun deathambient, zowel op het podium als in de studio, geen computers of synthesizers gebruiken, wat nochtans voor hun geluid voor de hand zou liggen. Drones, feedback en distortion vormen de basisingrediënten die refereren aan de beginjaren van de industrial, een mix van de catalogus van het noiselabel PacRec met de bloeitijd van Throbbing Gristle. De desolaatheid van weidse vlakten in combinatie met een door criminaliteit aangetaste, van paranoia vergeven grootstad vinden elkaar in nihilistische elektronica. Claustrofobisch en ijskoud en toch geen black metal. De cd van Plants ‘Double Infinity’ (500 stuks) is er nog eentje van het eerste levensjaar van het label, met het nummer twaalf. Plants heeft net nog de cd ‘Photosynthesis’ uit op Strange Attractors Audio House, waarop het uit Portland, Oregon afkomstige duo Joshua en Molly Blanchard (yep, een gehuwd stel) hun exploratie van transcendente psychedelische pop verder zet. Drie ingetogen nummers staan er op dit uitermate intrigerend schijfje, waarvan vooral opener ‘The Sky Above Seeks The Below’ beklijft. Orgel, piano en stem vormen samen een in crescendo gaande drone, folk en pop in één. Het is vooral de stem van Joshua die de song tot esoterische hoogten verheft, in een kosmische trip waaraan nauwelijks is te weerstaan. Het titelnummer is volledig instrumentaal en kiest de kosmische kant van de krautrock in een geslaagde poging om ons in trance te brengen. Het afsluitende madrigaal ‘Gnostic Flame’ vloekt enigszins met de twee lange voorafgaande stukken en kan eigenlijk beter los van de rest van de cd worden beluisterd. Pas dan geeft het nummer zijn intrinsieke schoonheid prijs. Paradigms slaagt er ook dit keer weer in om in al zijn verscheidenheid drie prijsbeestjes aan zijn catalogus toe te voegen. Blinde aanschaf van elke release tot nog toe is gerechtvaardigd. Slechts weinig labels kunnen pronken met een dergelijke erelijst.

Tomorrow No One Will Be Safe

De opnames die we terugvinden op ‘Tomorrow No One Will Be Safe’ van het duo Lasse Marhaug en John Hegre als Jazzkammer dateren uit 2004, vandaar dat er nog sprake is van Jazzkammer en nog niet van Jazkammer. De drie brokken noise op het schijfje komen uit de toer die de heren in mei en juni 2004 doorheen de Verenigde Staten ondernamen. Jazzkammer opent met een ingetogen beginnend stuk, een duet voor ontstemde gitaren, dat zich stilaan tot een apotheose opbouwt, zo’n vijftien minuten later. Howard Stelzer is tegenwoordig een man van analoge synthesizers, maar in 2004 was hij nog voornamelijk gewapend met een mengtafel en een batterij walkmans en cassettespelers, die hij bespeelde door op de knoppen te rammen, terugspoelend, omgekeerd of versneld afspelend, de geluiden tegelijk machinaal vervormend. Onder impuls van Jazzkammer is zijn bijdrage een stuk heftiger dan we van hem gewoon zijn. Subtiel en rustig zijn twee termen die deze keer niet op dit solowerk van toepassing zijn. Het derde nummer is een collaboratie van de drie dat zich concentreert op een improvisatieschema. Losse flarden geluid vormen gaandeweg een oorverdovend geheel, een muur van feedback die de mesjes op de geluidsmuur scherp stellen. De Noren laten op dit schijfje horen dat ze niet moeten onderdoen voor hun Amerikaanse collega’s die op hetzelfde label hun werkstukken uitbrengen. Op ‘The Great Silence’ doet Lasse het alleen en gaat hij meteen een stuk ruwer te werk. Het album werd opgenomen ergens op een rustige dag in 2003 in een professionele studio; en dat is er aan te horen. Gewapend met gitaar, versterker, effectpedalen, microfoons, noise electronics en het fameuze etc. produceert de noisemeester drie ferme lappen harsh noise waar geen ontkomen aan is. De stukken zijn oorverscheurend, splijtend en tranceverwekkend tegelijk. Vooral ‘The New Sound’, dat net geen half uur in beslag neemt, brengt ons naar een andere lawaaiwereld. Marhaug toont hier aan dat hij niet moet onderdoen voor de heftigste momenten van John Wiese en zet hier een geluid neer dat hem meteen kandidaat maakt voor een samenwerking met Sunn O))). In openingsnummer ‘Back To Nature’ bouwt Lasse geregeld korte stiltemomenten in, wat de noisemuur errond alleen maar effectiever maakt. Afsluiter en tegelijk titelnummer ‘The Great Silence’ bestaat uit acht minuten verstorende feedback opgewekt met kraakgeluiden van microfoons en vormt een waardige afsluiter voor dit werk, dat tot één van de meest essentiële in het Marhaug-universum kan worden gerekend.

Altars Of Science

Er lijkt geen einde te komen aan de creatieve output van Marcus Schmickler. Met de regelmaat van een klok valt een plaat van de man hier in de bus. Ook aan muzikale metamorfosen heeft de componist uit Keulen geen gebrek. Pluramon, zijn bekendste wapenfeit, is onversneden dromerige over the top popmuziek. Zijn recente samenwerking met Hayden Chisholm leverde dan weer een stevige portie drones op. Dat Schmickler ervoor koos om ‘Altars Of Science’ uit te brengen op Editions Mego was een teken aan de wand. Het label van Peter Rehberg bouwde een degelijke reputatie op als beschermer van digitale noise. Recent maakte Mego nog furore met de releases van KTL, de samenwerking tussen Rehberg en Stephen O’Malley van Sunn O))), maar het label zette lang geleden al de standaard met plaatwerk van Fennessz, Kevin Drumm en Hecker. Het is die laatste referentie die ons soepel terugbrengt bij ‘Altars Of Science’. Een ambitieus project dat naast een cd-versie ook een dvd-versie krijgt. Schmickler vertrekt vanuit een aantal geluidsgolven, rafelt de klanken uit om ze vervolgens te versterken. Vooral in het tweede gedeelte slaagt hij erin om stilte en geluid op een overtuigende en gloedvolle manier met elkaar te verbinden. Ondanks een aantal erg goede momenten, vinden we ‘Altars Of Science’ niet over de hele lijn geslaagd, daarvoor kan het net niet tippen aan het solowerk van Rehberg zelf, nog steeds de standaard binnen het genre.

Crippled Lucifer

BurningWitch CrippledLucifer

Deze prachtig uitgegeven dubbelcd is nu een heruitgave waar elke liefhebber van logge, trage, heftige, met stevig gitaarwerk doorspekte doom blij mee kan zijn. De vormgeving is prachtig, net als het bijgeleverde boekje. De oorspronkelijke cd is namelijk al tijden niet meer verkrijgbaar, om maar niet te spreken over de oorspronkelijke ep’s die er op werden samengebracht. Voor degenen die Burning Witch, zowat de eerste band die de donkere atmosfeer van de black metal combineerde met de helse negativiteit van de doom metal, niet weten te situeren, zetten we een en ander op een rijtje. Eerst was er Thorr’s Hammer, die ermee ophield in 1995. Stephen O’Malley, Greg Anderson en Jamie Sykes formeerden vervolgens Burning Witch, en inviteerden G.Stuart Dahlquist en getormenteerde ziel Edgy 59 om de band te vervolledigen. Anderson vertrok al snel naar Los Angeles en formeerde er Goatsnake. Het overgebleven kwartet nam de mini ‘Towers’ op, samen met Steve Albini. De plaat kwam er uiteindelijk pas in 1998, via Slap-A-Ham. Sykes verliet daarna de band en werd vervangen door B.R.A.D., waarmee de ‘Rift.Canyon.Dreams’ ep werd opgenomen. Het waren meteen de laatste opnames van de band. O’Malley en Anderson herenigden zich en richtten Sunn O))) op, terwijl Dahlquist bij de twee eerste albums van Sunn O))) was betrokken, maar ook meewerkte aan ‘Flowers Of Disease’ van Goatsnake. Nadien richtte Dahlquist samen met B.R.A.D. Asva op. Burning Witch bracht ten slotte later met zowel Goatsnake als Asva nog een splitep op de markt. Dit allemaal om maar te zeggen dat Burning Witch een invloedrijke band blijkt te zijn geweest voor een resem bands die aan Southern Lord zijn gelieerd. Deze heruitgave bevat één nummer dat niet op de oorspronkelijke versie stond, waardoor de twee cd’s eindelijk weer volledig onze oren kunnen geselen.

Smile

Boris Smile

Boris, yep, het Japanse trio, is inmiddels tot het punt gekomen waarop ze het niet meer nodig vinden om nog deftige promo’s voor hun nieuwe plaat te verspreiden. Het nieuwe trucje is: zet zeven van de acht nummers op het schijfje om enerzijds de recensent op zijn honger te laten zitten, en anderzijds de onverlaten die nieuwe releases zo snel mogelijk op het internet lekken, een hak te zetten. Het is al erg genoeg dat we nog zelden de originele verpakking te zien krijgen die uiteindelijk in de winkel komt te liggen, nu gaan ze straks de promo’s in stukjes en brokjes op ons loslaten. En dan willen ze natuurlijk dat we lovend zijn over hun nieuw werkstuk, al hebben we het niet eens helemaal kunnen horen. Gelukkig voor ons is ‘Smile’ een van de betere cd’s van Boris, want vermoedelijk hadden we dit album anders gewoonweg niet besproken. Zéér véél wah wah deze keer met meestal behoorlijk poppy zang en heel veel psychorockend. Net zo goed lardeert Boris zijn songs met een stevige scheut jaren 1970-metal, al eindigt track drie dan wel heel abrupt, zo halfweg een gemompeld woord. Openen doen ze de plaat met een psychedelisch nummer dat een cover blijkt te zijn van PYG. MC 5 is trouwens ook weer een belangrijke invloed op deze plaat, getuige het tweede nummer. Tja, hoe ze heten weten we niet, want waar bevindt zich het weggelaten nummer ergens in de volgorde van de geannoteerde tracks? Geen idee. Gastrollen zijn er voor Stephen O’Malley (Sunn O))), KTL) en Michio Kurihara (Ghost, White Heaven). En zoals gewoonlijk bij Southern Lord verschijnt dit album ook als een hele dure dubbelelpee, met twee extra nummers die nooit op cd zullen verschijnen.

Totem Two

TheMasterMusicians TotemTwo

Het ritueel begint rondom een knapperend vuurtje, waaruit een waas van gitaren tevoorschijn komt, ingeleid door bellen en gongs. Oosterse fluiten en incantaties warrelen langs, en plechtige hoorns blazen door de rook. De Master Musicians of Bukkake zijn geland. De band is een collectief muzikanten uit onder andere Asva en Burning Witch, en hoewel ook Sunn O)))-producer Randall Dunn achter de knoppen zit, klinken de Musicians geheel niet zoals die bands. Zelf verwijzen ze vooral naar Sun City Girls – wiens leden individueel op de hoes worden bedankt – en ook de fake etno van de lp ‘Lesser Angel Of Failure’ van Earth-bassist John Schuller (die schijnbaar meespeelt bij de Musicians, al wordt hij nergens vermeld) klinkt hier en daar door. ‘Totem Two’ is minder uitzinnig dan zijn voorganger (zie GC#93). De jankende gitaaruithalen en het hypnotiserende getrommel blijven deze keer grotendeels achterwege en het geheel is nogal meditatief geworden. Het deels in Istanbul opgenomen tweede nummer is een mooie, slepende interpretatie van traditionele Turkse muziek, vol inheemse fluiten en snaarinstrumenten. Helaas gaat daarna de vaart er een beetje uit. Een zwaar orgel en een treurige viool maken achtereenvolgens de dienst uit; fraai, maar ook wat doelloos (al bleek het prima te werken als achtergrond bij Jezus die met het kruis sleept in ‘The Passion Of The Christ’, die toevallig aanstond). De lange afsluiter ‘Patmos’ is een vredige ode aan Popol Vuh en zou zo op de soundtrack van ‘Fitzcarraldo’ passen.

VII

AUN VII

AUNs vorige plaat, ‘Motorsleep’, was een verzameling donkere drones. Vandaar dat ik na ‘VII’ in de speler te hebben geduwd ongestraft “goh, meer dark ambient” meende te mogen denken, tot na een minuut een gitaar nadrukkelijk een portie doom in kwam leiden (of sludge of dronemetal of wat le terme du jour momenteel ook moge zijn). Nou is dat heden ten dage niet zo heel bijzonder, maar AUN is meer dan nog een band vol voortploeterende gitaren die zó laag gestemd zijn dat je nauwelijks hoort wat er gespeeld wordt. Martin Dumais, de man achter AUN, speelt naast gitaar en bas ook elektrische viool en heeft bovendien, om de boel bij elkaar te houden, een drummer gehuurd van buiten de doomscene (en niet de minste: Voivods Michel “Away” Langevin). Dat werkt wonderwel. Beweegt het eerste nummer zich nog in vertrouwd Sunn O))) en KTL-territorium, daarna blijkt al snel de toegevoegde waarde van Langevin. Als het tweede nummer na een lange aanloop eenmaal op gang komt, heeft het dezelfde soort drive als Godflesh ten tijde van ‘Pure’. Een vergelijking met Nadja ligt ook voor de hand, maar bij hen heb ik meestal al snel genoeg van de lompe beats die ze uit hun machines halen, iets wat hier zeker niet het geval is. Ook vertrouwt AUN voor de melodieën en sfeer mee op zijn viool (als is die nauwelijks als zodanig herkenbaar), en niet uitsluitend op de gitaren. Het derde nummer kent initieel zelfs helemaal geen riffs en doet door de groove sterk denken aan Scorn. Alle elementen komen mooi samen in ‘Blackhole’, dat door het ritme gestaag door de wolken gitaar en noise wordt gedreven, en de plaat eindigt zoals hij begon, met een feest van trage akkoorden, ambient noise en feedback.

Iiron

Coh IIRON

Van iemand die platen maakte voor Raster-Noton en Mego, en die samenwerkte met leden van Coil en Chris & Cosey weet je wel ongeveer wat je kan verwachten. Glitchy elektronica, minutieuze processing, abstractie. De in Zweden woonachtige Rus Ivan Pavlov grossiert als CoH al jaren in iets wat we bij gebrek aan een betere term maar ‘post techno’ zullen dopen. Maar zoals zo velen heeft ook Pavlov een hardrockverleden. Het is nou eenmaal maar weinigen gegeven om van kinderliedjes meteen door te schakelen naar Throbbing Gristle. Dat bleek al in 2000 op ‘Iron’, waarop in ieder geval de opdracht op de hoes en een aantal titels refereerden aan een voorliefde voor heavy metal. Niet dat het ook maar vagelijk zo klonk; ‘Iron’ bevatte net zulke nerveuze glitch als zijn voorgangers. Maar op ‘Iiron’ (twee i’s) komt Pavlov toch echt uit de kast. De plaat maakt deels gebruik van samples van heavy metalgitaren, opgenomen eind jaren 1980 toen hij nog in de U.S.S.R. woonde, en die zowaar nog als zodanig herkenbaar zijn. Dat leidt tot een curieus resultaat. De vaak nogal sloppy riffs en licks gaan gepaard met spaarzame clicks en messcherpe elektronische geluiden, zonder ooit een eenheid te worden. Het is alsof een nogal matige gitarist in de oefenruimte mee staat te jammen met een voorgeprogrammeerde laptop. De dreiging die de donkere hoes van de hand van Sunn O)))’s Stephen O’Malley belooft, wordt dan ook nergens waargemaakt. Het lijkt er op dat Pavlov zich op een druilerige dag heeft willen vermaken met een handvol samples die hij al jaren bewaarde, maar die maar nooit van pas wilden komen. Hij had ze beter kunnen wissen.

S/t

Juv St

Juv is Marius Von der Fehr en Are Mokkelbost (Single Unit, Killl), twee Noren die tussen 1996 en 1998 een reeks nummers opnamen, maar nooit eerder uitbrachten. Waarom is ons niet helemaal duidelijk. Misschien vonden ze de tijd niet rijp of misschien was er geen label dat er aan wilde. In dat laatste geval hebben ze het goed getroffen met Miasmah, want Juv past prima binnen hun catalogus van modern klassiek, ambient en drones. Von der Fehr en Mokkelbost speelden eerder samen in Arm, dat in geïmproviseerde elektronica grossierde, maar als Juv komt hun donkere kant tot uiting. De plaat begint als een somberder variant van Deaf Center, de band van Miasmah-baas Erik Skodvin: dark ambient met orkestraal aandoende drones. De sfeer is drukkend en onheilspellend. Na een paar nummers doen gitaren hun intrede, en zijn net onder het oppervlak ijselijke geluiden hoorbaar. Misschien is het gegil, misschien gewoon nog meer feedback, in ieder geval geeft het de muziek een sinistere, en bij vlagen zelfs occulte sluier. Na een nummer in de geest van Sunn O))), nemen de heren wat gas terug, en de tweede helft van de plaat bestaat grotendeels uit donkere tonen in de lijn van Artefactums ‘Rosarium Hermeticum’, Sinke Dûs en Halo Manashs ‘Se Its En’. Niet allemaal even verrassend dus; in zeker zin is het dan ook jammer dat deze plaat nu pas uitkomt. Was hij dertien jaar geleden verschenen, dan was de combinatie van dark ambient, doomgitaren en grimmige teneur wel als zeer vooruitstrevend gezien, vermoeden wij.

I Saw A Landscape Once

LowVertical ISawALandscapeOnce

Sinds tien jaar is het eigenzinnige Leuvense label Zeal thuishaven voor een aantal fijnzinnige groepen uit vooral het indie en folkgenre. Het label kwam de laatste jaren pas echt boven de radar uit met de release van het debuut van Isbells. Maar dat ze bij Zeal een neus hebben voor fijne jonge bands bewijzen ze nu opnieuw met de release van het debuut van het West-Vlaamse Low Vertical. Met ‘I Saw A Landscape Once’ levert de band een eigenzinnige plaat af die het elektronische gefriemel van later werk van Radiohead koppelt aan soms krachtige indiesongs, zoals het korte titelnummer. De plaat bewandelt een dunne wankele lijn tussen ingetogenheid en euforie, maar dondert er niet af. Daarvoor werd de productie te strak in de hand gehouden door Wouter Vlaeminck van Tomàn. Hij zorgt er samen met de band voor dat ondanks de vele ideeën die in de verschillende songs worden gestopt het geheel klinkt als een mooie eenheid. Bandlid Seppe Van den Berghe mocht zich dan ook nog bezighouden met het werkelijk prachtige artwork van het album. Al die factoren opgeteld levert een meer dan geslaagd debuut op. Een plaat die de mooie boom die Zeal op tien jaar tijd is geworden een mooie nieuwe vertakking bezorgt. (www.lowvertical.be). Onze brievenbus werd ook nog gevuld met de ‘September ep’ van het uit Leuven opererende Tannhauser. Hun in eigen beheer uitgebrachte debuut ‘Löven’ was een genreoefening op het werk van My Bloody Valentine. Het resultaat was halfslachtig te noemen en het gevaar een epigoon te zijn loerde om de hoek. Dit mini-album is opgedeeld in twee delen. De eerste vier nummers zijn nieuw, de vijf volgende verschenen op de oudere ‘Almost’ ep. In de bijgevoegde bio noemen ze de meest uiteenlopende invloeden. Kraftwerk, Sunn O))), Liars, wij horen het niet. Het lijkt ons dat de band nog altijd op zoek is naar een eigen gezicht. In afwachting van het resultaat van die zoektocht wachten wij nog met een definitief oordeel over de band. Voorlopig is het oordeel negatief.

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!