Op 9 en 10 september 2016 transformeert de historische site rond het kasteel van Horst in Holsbeek voor het derde jaar op rij tot HORST: het festival dat op tegendraadse manier de brug slaat tussen het kruim van de elektronische muziekscene en eigentijdse beeldende en installatiekunst. Nico Kennes onderzoekt of en hoe HORST een pionier kan zijn voor de vernieuwing van de muziekscene in België.
Het moge duidelijk zijn, met internationaal gevestigde waarden als Machinedrum & Awesome Tapes From Africa en klinkende namen als Luc Deleu & curator Gijs Van Vaerenbergh: HORST is in de eerste plaats een ambitieus muziek- en kunstfestijn met een grensverleggende line-up in een feeërieke setting.
Als relatief kleinschalig – maar weerbarstig en dynamisch – jong festival, exploreert HORST uitdrukkelijk zijn rol, en bij uitbreiding die van de kunst in het algemeen, in een hyper-lokale en internationale context. Die gedecideerde en zelfkritische attitude uit zich niet alleen in iets ondubbelzinnig als de programmering. Ze ligt aan de basis van het initiatief, en dringt zodoende door tot in elk aspect van de organisatie: van catering over partnerships tot marketing.
Kunstenfestival
‘HORST biedt jonge mensen de perfecte introductie tot de kunsten. Het lokt de jeugd met muzikale namen die ze willen zien, maar dompelt hen – zonder dat ze het beseffen – onder in een maatschappijkritisch en artistiek universum’, zegt Lefto: Studio Brussel-icoon, resident dj in clubs van Londen tot New York en op zaterdag 10 september achter de draaitafel in Holsbeek.
Zich bijzonder bewust van de rol die een festival kan spelen in de ontwikkeling van een groep mensen, denk HORST luidop na over haar plaats in de maatschappij. Maar wat is werkelijk de potentiële impact van een festival, een muziekscene, een al dan niet georganiseerd collectief van (jonge) mensen met een gedeelde visie op een stad, een land, ja – op de wereld?
Urban Environment
Vorig jaar publiceerde de IFPI (de internationale federatie voor de muziekopname-industrie) een uitgebreide studie over de invloed van een muziekscene op haar stedelijke context, en omgekeerd.
We citeren een veelzeggende passage uit het Engelstalige rapport: ‘Muziek slaagt er als geen ander in om mensen met elkaar te verbinden, culturele en linguïstische bruggen te slaan en te fungeren als instrument voor identiteitsontwikkeling en expressie. Muziek is een transformatieve ervaring. Het gehele muzikale ecosysteem genereert rijke sociale, culturele en economische voordelen. Steden hechten hoe langer hoe meer belang aan deze baten. Ze reiken “muziek-communities” steeds vaker de hand, om de groei van de muziekindustrie te versterken en belemmeringen te overwinnen. Klein of groot: elke stad heeft het potentieel een muziekstad te worden.’
City Of Music
Toegegeven, je kan van een vereniging voor de opname-industrie moeilijk verwachten dat ze de impact van muziek zou miskennen. Maar er valt best wat voor te zeggen. Denk aan ‘The Motown Sound’ uit Detroit in de jaren 1940, of het ontstaan van de technoscene vanaf de jaren 1980 in diezelfde stad. En zou Liverpool dezelfde status hebben, mochten daar geen vier jonge koters het ontstaan van de popmuziek hebben afgetrapt? Of wat met grungehaven Seattle, en Berlin, Austin, Memphis, Nashville, Hamburg, …?
Het is niet zonder reden, dat VN-erfgoedorganisatie UNESCO een handvol steden – waaronder ons eigenste Gent – met de officiële titel ‘City of Music’ heeft bekroond. Maar wat maakt dat een bepaalde stad of omgeving over een vruchtbare muziekbodem beschikt of niet? We vroegen het aan Lefto en Koen Galle: avondprogrammator bij Studio Brussel en na de uren beter bekend als Kong, muzieksamensteller van 22tracks en dj op HORST.
Music Mania
‘Het helpt sowieso om als beginnende dj of muzikant op te groeien dichtbij een stad’, weet Kong. ‘Daar lopen mensen rond die je kunnen inspireren. Voeling voor muziek komt niet uit het niets. Een opvoeding waarbij je ouders ruimte laten voor experiment, is een andere belangrijke factor. In die zin is de plek waar je opgroeit wel belangrijk. Tegelijkertijd maakt het niet uit of dat nu in New York, in Brussel of in Leuven is.’
Ook voor Lefto was de omgeving waarin hij opgroeide van wezenlijk belang om de juiste peers tegen het lijf te lopen. In pre-internet-tijden was een fysieke ontmoetingsplaats nog belangrijker dan vandaag. De voormalige platenzaak Music Mania, waar onder meer enkele Studio Brussel-programmatoren graag geziene gasten waren, betekende een eerste springplank in zijn dj-carrière. ‘Had ik nu in pakweg Herzele gewoond, dan was dat nooit gebeurd. Maar vandaag kan je gewoon – eender waar ter wereld – je eigen radioshow in je slaapkamer in elkaar knutselen en die online gooien. Dat is het verschil met vroeger. Nu kan alles veel sneller gaan.’ Toch komt er ook geluk bij kijken, geeft Lefto toe. ‘Je moet hopen dat er geen tien anderen hetzelfde doen als jij. Dan maakt het niet uit of je in Londen of Parijs woont: dan heb je een gat in de markt.’
Frustraties
En toch is het vaak zo dat bepaalde steden – en niet altijd degene met de meeste inwoners – een soort van katalysatorrol vervullen voor de muziek die daar gemaakt wordt. Er zijn tal van factoren die zoiets mee bepalen. Maar de IFPI onderscheidt vijf essentiële voorwaarden voor een regio om zich tot muziekstad te ontpoppen:
• Artiesten en muzikanten
• Een bloeiende muziekscene
• Toegang tot ruimtes en plekken
• Een receptief en geëngageerd publiek
• Platenlabels en muziekwinkels
De eerste twee condities mogen dan redelijk voor de hand liggen, met nummer drie wordt meteen een conditio sine qua non aangeraakt. Je mag dan nog een stad hebben vol talentvolle muzikanten en ambitieuze dj’s. Als er geen clubs zijn die hen een podium kunnen bieden, zijn er op termijn maar twee opties: ofwel zoeken de artiesten geleidelijk aan andere oorden op; ofwel blijven ze gefrustreerd bij de pakken zitten. Beide pistes hebben leiden uiteindelijk de stille dood in van een lokale scene.
Gentrificatie
De nood aan fysieke ruimte om muziek met een publiek te kunnen delen kan moeilijk worden overschat. ‘Clubs gaan ook altijd op zoek naar plekken waar ze zich wat kunnen afschermen van – en afzetten tegen – de maatschappij’, weet Kong. ‘Maar in een stad als New York is er vandaag geen ruimte meer voor tegencultuur. De kloof tussen arm en rijk is er te groot geworden.’ Een kort citaat uit de Real Scenes: New York-documentaire van Resident Advisor zet die analyse op pijnlijke wijze kracht bij: ‘uitgaansbuurten worden rijker, yuppies verhuizen ernaartoe, dan komen de arrogante rijkeluiszoontjes, en vervolgens kunnen we opruimen en elders opnieuw beginnen’. Ook in Londen staat het live-muziekwezen onder druk door de aanhoudende bouw van nieuwe appartementen.
Ook de IFPI erkent de nadelige gevolgen van gentrificatie – zoals het fenomeen wordt genoemd – voor de lokale muziekscene. ‘Een groeiende stedelijke populatie zet het creatieve gebruik van de ruimte onder druk. In veel gebieden heeft “ontwikkeling” geleid tot het sluiten van legendarische venues. Dat heeft een dubbele negatieve impact. Enerzijds elimineert het locaties die een stad uniek maken en een bepaald karakter geven. Anderzijds reduceert het de bruikbare ruimte, wat op zijn beurt nefast is voor het live-muziekaanbod van een stad.’
Cassiopeia
De situatie in België is niet zo heel anders.
Het leegstandbeleid in Gent schijnt min of meer zijn vruchten af te werpen. Conform haar Beleidsnota Cultuur en Evenementen 2014-2019 lanceert de stad een aantal keer per een oproep aan organisatoren om voorstellen in te dienen voor de invulling van leegstaande gebouwen. De goedgekeurde projecten ontvangen vervolgens een subsidie. Daarnaast kunnen organisatoren ook – op om het even welk moment – zelf projecten voorstellen, in samenwerking met private partners. Dat levert fijne initiatieven op als Kerk of In De Ruimte. Maar is Gent een apart geval? Is er genoeg ruimte voor muziek in ons land?
‘Er is in ieder geval nog veel ruimte tot verbetering’, vindt Kong. ‘In Brussel zijn alle clubs gesloten en wordt deze zomer geen enkel elektronisch festival georganiseerd. In Amsterdam zijn er dat 200. Stel je voor!’ ‘In Oost-Europa worden leegstaande panden omgevormd tot iets leuks, iets cultureels’, gaat Lefto verder. ‘Dat ontbreekt bij ons volledig. Brussel heeft geen enkele uitgaansbuurt, terwijl de kanaalzone de perfecte voedingsbodem zou kunnen zijn voor iets als de RAW-tempel in Berlijn (met o.a. Cassiopeia en het nabijgelegen Berghain).
Economische Logica
‘Beleidsmakers – zowel op lokaal en regionaal als op federaal niveau: eigenlijk kan je België als één grote stad bekijken – beseffen niet dat jeugdcultuur en muziek een regio een bepaald imago kunnen opleveren’, vindt Lefto. In Berlijn en Amsterdam, daarentegen, heeft de overheid heel goed begrepen dat ze die tegencultuur juist moeten omarmen. ‘Er worden daar 24-uur-licenties toegekend aan clubs: dat brengt kapitaal en toerisme naar de stad, naam en faam’, beseft Kong. En die analyse deelt hij met de IFPI, die in haar rapport enkele veelgenoemde indirecte positieve gevolgen van een bloeiende muziekstad opsomt:
• Werkgelegenheid
• Economische groei
• Toerisme
• City branding
• Artistieke ontwikkeling
• Versterking van de sociale cohesie
• Aantrek van andere industriële activiteiten
• Aantrek van young professionals met een hoge levensstandaard
De baten van een bruisende muziekscene zijn talrijk, maar vaak moeilijk meetbaar. Al wordt hoe langer hoe meer onderzoek gedaan naar de concrete economische opbrengst van muziek voor een regio. Zo rapporteert The Guardian een onderzoek van UK Music en VisitBritain dat de inkomsten uit muziektoerisme tussen 2012 en 2013 becijfert op een slordige 2,5 miljard euro. Nashville mocht een jaar later 13 miljoen muziektoeristen verwelkomen en zag 50.000 jobs ontstaan in de sector.
Toch is niet iedereen even opgetogen over die zogenaamd positieve effecten van muziektoerisme. ‘Integendeel’, stelt Jan van der Borg van de KU Leuven recent in De Groene Amsterdammer. ‘Als de maximale draagkracht van een bestemming eenmaal is bereikt, zullen de netto kosten van het toerisme hoger zijn dan de netto opbrengsten.’ Dat kan een neerwaartse spiraal inluiden voor een stad als Amsterdam, besluit van der Borg.
Belgisch Amateurisme
Toch blijft het – zoals dat trouwens voor de cultuursector in zijn geheel geldt – een heikele evenwichtsoefening om al dan niet mee te gaan in het dominante economische discours.
‘We kunnen niet 100% mee in dat verhaal’, zegt Kong. ‘De overheid moet een klimaat scheppen dat zowel economische rentabiliteit stimuleert als – aan de hand van subsidies bijvoorbeeld – “echte” creatie: spannende dingen! De bloei van Amsterdam is misschien voor een stuk te danken aan de Hollandse entrepreneursmentaliteit. Maar er is ook veel meer ondersteuning: zowel voor de commerciële ondernemingen die clubs meestal zijn, als voor de artiesten die er kunnen optreden of draaien.’ ‘Amsterdam is ook gewoon veel rijker dan Brussel. Amsterdam kun je vergelijken met New York, Brussel met Detroit’, voegt Lefto toe.
Crowdfunding
De overheid kan haar rol als facilitator inderdaad nog een stuk nadrukkelijker vervullen. Behalve subsidies vanuit de Vlaamse en Waalse gemeenschap en de veelbesproken bronnen van ‘alternatieve financiering’, zoals crowdfunding, zijn er tal van andere manieren waarop – vooral lokale – overheden de muzieksector tegemoet kunnen komen: in het toekennen van club- & dranklicenties, een flexibilisering van het leegstandsbeleid, het in bruikleen geven van parkeerplaatsen, het aanknopen van een rechtstreekse dialoog met de lokale scene, een op maat gemaakt beleid rond geluidsoverlast en – op federaal niveau – fiscale voordelen voor al dan niet commerciële instellingen die kunst- en cultuur brengen of promoten.
Maar hoewel de goede voornemens er soms wel zijn, worden die zelden naar de praktijk vertaald, meent Lefto: ‘als je in België een muziekclub wilt openen, krijg je stokken in je wielen in plaats van support. Voor je begint is het al niet meer leuk. Dat is iets typisch Belgisch is. De ene zegt ‘ja’, de andere ook, maar een derde zegt ‘nee’, en dan zitten we vast: Belgisch amateurisme!’
Nachtburgemeester
Het lijkt erop dat het nachtleven in Nederland inderdaad sneller en doeltreffender ondersteund wordt. Amsterdam was zelfs de eerste stad ter wereld die een ‘nachtburgemeester’ aanstelde. Mirik Milan is – als spreekbuis vanuit de sector richting stadsbestuur – belast met de taak (ofte het privilege, zo je wil) om er het bruisende nachtleven te ondersteunen en tegelijk de buurtbewoners tevreden te stellen. Dat bleek zo’n succes dat het concept werd overgenomen in tal van andere Nederlandse steden. Intussen zijn zelfs Londen, Toulouse, Zurich en Paris op de kar gesprongen. En ook in Berlijn wordt de aanstelling van een nachtburgemeester overwogen.
Is zo’n nachtburgemeester de oplossing voor het aanzwengelen van onze Belgische en lokale muziekscene? Het is zeker niet de enige mogelijke. Het gaat steeds om een wisselwerking tussen scene en beleid. ‘Dat is de discussie van de kip of het ei’, nuanceert Kong. ‘Er zijn zoveel factoren die mekaar positief beïnvloeden voordat er een exponentiële culturele wildgroei ontstaat.’
De kiemen voor een echt meer uitgaansvriendelijke Belgische dance scene zijn ontegensprekelijk aanwezig. Het is nu aan de verschillende overheden om daar op een strategische en duurzame manier op in te spelen.
Outsider Art
Eén van de kiemen van die bloeiende Belgische dancescene was Brusselaar Pieterjan Ginkels. Toch ontpopte hij zich niet tot elektronicaproducer, maar als één van de voortrekkers van een nieuwe generatie beeldende kunstenaars. ‘Eigenlijk was ik veel meer met muziek bezig dan met beeldende kunst’, vertrouwt Ginkels ons toe. ‘Ik ben dan als outsider kunst beginnen maken. Maar dan met als doel dezelfde relatie met een publiek te ontwikkelen als een muzikant of producer.’
Vandaag behoort hij tot het Future 50-collectief van grensverleggende kunstenaars en wordt zijn werk tentoongesteld van Oostende over Londen, Chicago en Eindhoven tot Aachen. Voor HORST heeft hij een 1:1 schaalmodel van de MQ9 Reaper – een 20m lange gevechtsdrone – ontworpen, dat gedurende het hele festival deel van het decor zal uitmaken.
Audi van de Drones
‘Drones zijn toch het ultieme symbool van onze hedendaagse maatschappij’, stelt Ginckels met klem. ‘En het specifieke model dat ik namaak voor HORST, dat is zowat de Audi A6 van de drones. Die is bijzonder prijzig, maar wordt toch betaald door defensie – en dus door het volk, in wiens naam hij vervolgens zal doden.’ Ginckels beschouwt de dualiteit die zo’n gevechtsdrone uitdraagt als metafoor voor hoe de wereld vandaag functioneert. Alles hangt af van het perspectief van waaruit je iets benadert. ‘Op kosmische schaal is het gebruik van zo’n drone bijzonder dom, maar op oorlog-technisch gebied is het enorm geavanceerd’, verduidelijkt de Brusselaar. ‘Het is heel mixed, en dat vind ik boeiend. Ik vind niet dat je iets op één niveau mag bekijken. De wereld is een amorf verhaal van pros en cons.’
Pieterjan Ginckels gaat er – net als een hele generatie jonge, kritische kunstenaars met hem – prat op om kunst te maken die rechtstreeks verweven is met onze hedendaagse maatschappij, om er op die manier daadwerkelijk over te kunnen reflecteren. ‘Mensen die sceptisch staan tegenover technologische vooruitgang kunnen in het werk van Ginkels een mooie verzetsdaad ontwaren’, stelt prof. dr. Stéphane Symons van het centrum voor metafysica, filosofie en cultuurfilosofie aan de KU Leuven. Toch bekritiseert Ginkels volgens Symons niet de technologische vooruitgang an sich. Wel kan de toeschouwer in zijn werk een poëtische vraagstelling terugvinden tegen de soms blinde noodzaak om altijd alleen maar vooruit te gaan.
Secondelang nummer
Maar Ginckels zal die vraag zelden expliciet stellen. ‘Volgens mij moeten kunstenaars mensen voor voldongen feiten stellen’, zegt hij. ‘Soms moet je iets met zoveel stelligheid poneren dat het niet anders kan dan kritisch belicht te worden.’
Zo liet de kunstenaar enkele jaren terug een muziekstuk van 1 seconde maken door één van zijn muzikale helden, technoproducer Cristian Vogel, getiteld 1000 BEATS / 1 BEAT. Dat werd vervolgens tot in het oneindige herhaald. Door op die manier de muzikale wetmatigheden en conventies te tarten, becommentarieerde hij het kunstenaarschap an sich, en bij uitbreiding elke vorm van label dat op iemand gekleefd wordt. ‘Ineens ben je kunstenaar en maak je dingen, en word je beschouwd als dusdanig, en niet anders. Er zijn dan scenes waartoe je al dan niet behoort en regels die je al dan niet moet volgen.’
Opus van de ondergang
Toch is het in regel niet de scene zelf – de kern, zeg maar – die hem intrigeert en inspireert. ‘Het zijn juist de afgeleiden van het authentieke ding die mij heel erg boeien, omdat die heel veel zeggen over de cultuur waartoe iets behoort.’ S.P.A.M. OFFICE, een werk waarin hij alle mogelijke junkmail verzamelde om die vervolgens uit te vergroten, is daar de vleesgeworden vertaling van.
Dat doet denken aan een stap die ongeveer honderd jaar geleden is gezet in de avant-garde, duidt professor Symons. Daarmee verwijst hij naar het dadaïsme, het surrealisme en de objets trouvés. ‘Op één of andere manier is datgene wat je weggooit, het afval, de essentie van een samenleving. Je kunt er de tijdsgeest perfect aan aflezen. Eigenlijk is datgene wat we verachten juist dat wat ons overleeft.’ Ginckels zelf verwijst onder meer naar de grote stortplaatsen waar computers uit elkaar gehaald worden en naar een fabriek in China waarvan het afvalwater gewoon in een rivier terecht komt. ‘In het droogseizoen blijft er een oranje woestenij achter, en dan denk je: “wow, dit is uniek!” Maar eigenlijk is dat gewoon het gevolg van een menselijke fout. Dat soort dingen zijn de grote opussen van onze ondergang.’
Neuromorphics
Ook in S.P.A.M. OFFICE komt opnieuw de keerzijde van de technologische medaille naar voren: de rode draad door Ginckels oeuvre. ‘Het fenomeen spam past niet in het vooruitgangsideaal dat zo eigen is aan onze hoogtechnologische samenleving’, situeert Symons. ‘Die probeert het verleden zo snel mogelijk achter zich te laten en onze blik op de toekomst te richten.’ De professor beschouwt spam dus als een materiaal spoor van een onomkeerbaar verleden dat in deze digitale maatschappij zo veel mogelijk ontkent wordt. ‘We zitten gevangen in een soort van neuromorphics’, vervolgt Pieterjan Ginckels. Daarmee doelt hij op de overbodige drang naar een digitale reproductie van onze analoge gewoontes, zoals e-mail – het digitale broertje van fysieke post – verre van de meest efficiënte vorm van digitale communicatie is.
Afval = Poëzie
In een soortgelijke beklemtoning van irrelevante technologische nevenverschijnselen, zette de Brits-Griekse videokunstenares Erica Scourti in 2012 digitale advertenties in de kijker. Een jaar lang mailde ze voor ‘Life in AdWords’ haar eigen dagboek naar zichzelf door. Het publiek krijgt echter niet die mails te zien, maar een videolog waarin ze de dag erna telkens de AdWords opsomt die gegenereerd werden op basis van haar woorden. ‘Vaak zijn de meest banale, meest onbeduidende dingen interessant als je ze toch bijhoudt’, meent Symons. ‘Die interne tegenstelling is denk ik de essentie van wat poëzie zou kunnen zijn.’
De Gentse mediakunstenaar Dries Depoorter ging zelfs nog een stap verder (zie GC #134). In ‘Screenshot a Day’ uit 2014 liet hij een maand lang elke dag op een willekeurig moment – de naam verraadt het al – een screenshot van zijn computerscherm nemen. Die foto werd vervolgens automatisch geüpload naar zijn persoonlijke website, zijn Twitter- en zijn Facebook-account. ‘Ik merkte dat ik mijn computergedrag daardoor drastisch veranderde’, legt Depoorter uit. ‘Ik kuistte mijn bureaublad op en vermeed bepaalde websites. Maar het ging verder: persoonlijke e-mails beantwoordde ik zo snel mogelijk. En bij chatgesprekken maakte ik het venstertje zo klein dat je enkel de laatste zin kon lezen.’
Net als bij Pieterjan Ginckels handelt het werk van Depoorter niet zelden rond privacy en het zoeken naar identiteit in onze technologische samenleving. Voor ‘Jaywalking’ gebruikte hij gehackte beelden van politiecamera’s om voetgangers die door een rood licht wandelden op heterdaad te betrappen. Vervolgens bood hij de toeschouwer de mogelijkheid aan om de voetganger in kwestie al dan niet aan te geven bij de politie, middels een automatisch aangemaakte e-mail met een foto van de overtreding. ‘Ik weet perfect welke vragen mijn werk bij de toeschouwer gaan oproepen. Maar zelf ga ik me daar nooit over uitspreken’, oppert Depoorter. De kunstenaar probeert zijn werk steevast zo kort mogelijk uit te leggen, en uit daarbij nooit zijn eigen mening. ‘Veel van mijn werken spreken wel voor zichzelf denk ik.’
Duchamp 2.0
En dat doen ze inderdaad. De vraag die telkens terugkomt in het werk van deze nieuwe lichting van beeldende kunstenaars – waarvan er heel wat werk op HORST zal te bezichtigen zijn – is in hoeverre we technologie moeten omarmen, dan wel beteugelen. ‘En dat is een moeilijke vraag’, stelt Stéphane Symons. ‘Want we hebben eigenlijk geen keuze. Het is een vraag waar we af en toe bij moeten stilstaan, maar we kunnen de evoluties in kwestie toch niet meer terugschroeven. Bovenal moeten we ons afvragen of technologie hoegenaamd wel een bepaald verlangen bevredigt en niet zelf kunstmatige verlangens creëert. De efficiëntie die in onze hedendaagse maatschappij zo hoog wordt ingeschat is in mijn ogen geen doel op zich, maar gewoon een middel tot een ander doel. Terwijl technologische vooruitgang soms een poging doet om efficiëntie tot een doel te verheffen. Daar moeten we voor opletten.’
En toch: spam, advertenties, smartphone-applicaties tot kunst verheffen… Heeft die idee niet heel veel gemeen met die van Duchamp, toen hij in 1917 een urinoir in een museum zette? ‘Dat is zeker waar’, geeft Symons toe. ‘Net als bij Duchamp is het de blik van de toeschouwer die van iets banaals iets interessants maakt.’ Als je dat effect te vaak herhaalt erodeert het. Maar het evocatieve in de 21ste-eeuwse variant zit, volgens Symons, in het feit dat onze digitale wereld compleet gedematerialiseerd is. ‘Als je de computer uitzet is alles weg, je scherm wordt zwart. Deze nieuwe generatie kunstenaars probeert iets van het banale te redden. Ze is in die zin wel schatplichtig aan de esthetiek van het dadaïsme, maar gaat een stap verder. Daardoor gaat het niet om een herhaling van een oud effect, maar wel een nieuw hoofdstuk in de geschiedenis.’
Iets redden van het banale, dat is misschien wel precies wat HORST – Arts and Music Festival in zijn geheel probeert te doen. HORST is nuchter genoeg om te beseffen dat het maar een festival is, en blijft daardoor wijselijk weg uit de hele belevingsmarketing. Het festival balanceert perfect tussen prikkelen en instemmen; meegaan en tegenwerken; tussen haar uniciteit en haar maatschappelijke relevantie. Of om het met de woorden van Koen Galle te zeggen: ‘coole venue, coole line-up, goeie visie. Simpel’.
Bon, ons vind je tussen 9 en 10 september 2016 ergens onder een gigantische drone terug, aan een ONKRUID-tafel. We zien je daar?
Alle info: https://www.horstartsandmusic.com/
Nico Kennes schreef dit omkaderende artikel voor Horst Festival.