728x90 MM

Oriolus oriolus

Samen stappen, roepen, luisteren, denken en soms begrijpen

Voor zijn 30e HoofdStuk ging Harold Schellinx naar buiten. Hij luisterde, klepperde, ratelde, klapte, schreeuwde, ronkte, zong en bewonderde, aan de hand van Elena Biserna’s gewichtige ‘Going Out’, samen met het legertje wandelmuzikanten en stapkunstenmakers dat daarin spreekt en ter sprake komt. Allemaal zoeken ze een graal. Elkeen mikt er op de wielewaal.

De onlangs door het Brusselse Q-O2 gepubliceerde uitgebreide historische en theoretische beschouwing die kunstacademica en curatrice Elena Biserna wijdt aan de lange adem die interdisciplinaire mengexperimenten in de kunsten buiten, maar vooral binnen onze steden, sinds een dikke halve eeuw heeft blijven doen voorwaarts blazen, gevolgd door een honderden pagina’s tellende anthologie van onderzoekers- en kunstenaarsteksten, is een pareltje. Om wat het is, en om wat het (ook wel weet dat het) niet is.

Art of Walking
Ik hou van ferme boeken. Dit is zo’n boek. Het ligt als een baksteen in je hand. Op de cover staat een mensenvoet, geschetst in lijntjes die kronkelen als golfjes. Want het gaat over stappen zetten. En over wandelen. ‘The foot goes up and the foot goes down and so I move along and actually get somewhere,’ zingt David Thomas op ‘The Art of Walking’, een Pere Ubu plaat die er goed bij past. Biserna’s essay echter opent met Walter Benjamin. Want zij laat geen levenszangers, maar liever filosofen en hun collega-denkers aan het woord. Ook die hebben heel wat te melden over onze loopdrang. Dat ons ras zijn plaats niet kan kennen maakt de mens. Luttele eeuwen maar hadden we nodig om te beseffen dat wie vanuit Rome almaar rechtdóór gaat, uiteindelijk altijd weer in Rome komt. ‘Every straight road leads home to Rome’. Ook dat wordt gezongen. Door This Heat op hun ‘Deceit’. De Romeinse kolonialisten voelden het al aan hun water, en we zijn allemaal Romeinen: het steeds maar verder kent op de aardbol haar grenzen. (Dat-ie rond is en eindig komt ‘m nu duur te staan.)

Geluidscocon
De wereld is van geluid doordrenkt. Wanneer je je ogen dichtknijpt kun je bijna zien wat we horen: een complex weefsel van steeds variërende drukgolven. Een web dat op mensenschaal almaar wilder en wijder uitwaaiert, om hogerop te verworden tot atmosferische ruis. Die dooft dan verderop ook zelf uit, waar de lucht zo ijl wordt dat het bijna de lege ruimte is, waarin van drukgolf en geluid geen sprake meer kan zijn. Maar binnen de voor ons zo essentiële luchtcocon die de bol omsluit, met een volume van zo’n pakweg 51 miljoen kubieke kilometer, kan elk punt geluidsbron zijn. Het is een dynamisch geheel: dan weer aan, dan weer uit. Want niet in elk punt klinkt op ieder moment geluid. Maar elk punt is wel speler, muzikant in het abstracte ensemble dat de Wereldsymfonie ten gehore brengt: een voortdurende klankafdruk van natuur, van cultuur en van ons wezen. We horen ons leven lang onafgebroken de delen en fragmenten. Flarden zijn het, en ze klinken voor eenieder alleen. En hoeveel jouw Wereldsymfonie ook op die van de buurvrouw lijkt te lijken, alle versies verschillen, want elk oor hoort (iets) anders.

Tegengeluiden
Een deel van die variatie is terug te vinden in ‘Going Out’, hoewel op een enkele uitzondering na daar alles academisch blijft en (bewust of onbewust) de paden kiest van hoe er de afgelopen decennia op onze universiteiten en kunstinstituten over geluid en daar kunst mee maken werd gedacht. En gedacht moest worden om er bij en (letterlijk) mee te mogen horen. Het is een fijne selectie, maar wat de revue passeert is toch vooral ook steeds weer een beetje meer van hetzelfde. Uit de monden en de pennen van kunstenaars en theoreten (die twee soorten vloeien steeds vaker samen) die elkaars boeken lezen, in elkaars tijdschriften publiceren, en samen de subsidies voor festivals, commissies en conferenties verdelen. Een geïnstitutionaliseerd ‘tegengeluid’, is dat nog wel een ‘tegengeluid’? (Ik ga het antwoord op die interessante vraag hier even in het midden laten.)

Wereldsymfonie
Er is ontzettend veel dat in ‘Going Out’ níet aan bod komt, maar de inzet en het scala van werken is breed, ondanks mijn bovenstaande bedenking tussen neus en lippen. En ondanks het gegeven dat het merendeel van de gekozen voorbeelden wortel heeft in het in het vorige paragraafje geschetste idee van een Wereldsymfonie, dat teruggrijpt op Raymond Murray Schafers ‘The Tuning Of The World’ en het ‘World Soundscape Project’ dat hij eind jaren 1960 aftrapte. Daar werd de geluidswandeling geboren. In ieder geval als term en als kunst- en sociaal-politiek ding. In de loop van zo’n halve eeuw groeide het, met input van nog wat andere avantgarde-kunst, revolutionair-politieke en maatschappijkritische stromingen uit de popjaren (Situationisme, Fluxus…), uit tot een genre. Of beter: tot een ‘non-genre’, want het aantal varianten en sub-varianten is gigantisch. Die wording wordt in ‘Going Out’ geschetst: een intrigerend maar warrig web van geluid, taal, kaart en archief, dat een leger van artiesten als spinnende mieren rond, om, en over hun en onze werkelijkheden weeft, opgepept met steeds geavanceerdere audio-technologie die vaak mee op pad gaat.

Kom mee naar buiten
Zelf ben ik helemaal geen liefhebber van buitenshuis rondlopen met koptelefoon of oordopjes waaruit geluid in mijn oren klinkt dat niet rechtstreeks uit mijn omgeving komt. Ik kan daar niet tegen. Toen ik lang geleden mijn eerste walkman kreeg heb ik één keer door mijn buurt gelopen (destijds was dat de Amsterdamse Oosterparkbuurt) terwijl in mijn oren de nieuwste cassette van Det Wiehl speelde. Aan Det Wiehl heeft het niet gelegen (ik speelde zelf mee, net als Stephen Emmer, Joop van Brakel en andere kameraden), maar dat was toen ééns, en daarna nooít meer.

Janet Cardiff
Dat sluit daarom wat mij betreft waardering voor werken in een veel geprezen en populair type van geluidswandelingen vrijwel uit: die waarbij je als luisteraar met een muziekspeler en oordopjes in groepjes of alleen, met of zonder de artiest, op pad wordt gestuurd terwijl wat er in je oren klinkt heel direct te maken heeft met daar waar je loopt. Verhalen, historie of fictie, en geluiden die vroeger op ongeveer diezelfde plek klonken, als in een interactief hoorspel, interagerend met het contingente klankschap van het daar en dan, dat altijd onvermijdelijk door de gecomponeerde delen heen zal klinken. Omdat het stuk in ‘Going Out’ uitgebreid aan bod komt als ‘klassieker’, probeerde ik toch maar eens, al zij het binnen, naar het binaurale ‘Her Long Black Hair’ uit 2004 te luisteren, een wandelgeluidswerk van Janet Cardiff, die de klankstapper een dik half uur lang door New Yorks Central Park leidt… Maar nee, nee, god o god… dat zachte en wat hijgerige melodramatische stemmetje van de kunstenares dat aldoor in mijn oren klinkt… Wat een verschrikking! Laat me maar, hoor, Janet, ik wandel wel alleen, door drukke stad, door bos, over berg en door dal. Of ik zet mijn oren open en doe de ogen dicht op een stoeltje ondergronds in lijn negen, als die – in eenzelfde boogje als de Seine boven – in een uurtje van het oosten naar het westen van de Franse hoofdstad shaket, rattlet en rollt.

Oproer
Veel andere klankwandelvarianten (in verplichte stilte, of – integendeel – al zingende gelopen; met een blinddoek om; of noem het maar op) zijn als een hedendaags kunst-spiegelbeeld van pelgrims die bijvoorbeeld naar Santiago de Compostella trekken, smachtend naar tekens van de Heer; of van processies die hopend op verlossing door onze eerste steden trokken. Interessanter dan zulke op ‘stichtelijk horen’ geënte werken, vind ik de projecten waarbij kunstenaars flink (laten) ingrijpen in het klankschap, en het gezochte buiten voor even verrassend en ongewoon transformeren. Je hebt tenslotte als artiest en publiek (én als microfoon!) altijd zelf deel aan je soundscape. Zoals de Parijse AntiNoise Brigade, waarvan de leden op willekeurige momenten op de stoep bij ministeries, voor de deuren van grote warenhuizen of midden in het Louvre verschijnen en daar net zo lang geconcentreerd op speelgoed instrumentarium samen improviseren, tot politie of beveiligers er een eind aan maken; het clubje internationale geluidsartiesten dat in ferme pas, de één achter de ander, door hellende weilanden in de Zwitserse alpen stapt, elk met een vette koebel om de nek, tot verbijstering van echte koeien en de andere wandelgangers die ze rinkel-kinkelend passeren (maar uitleg is er niet, want het betekent niks; er is geen reden anders dan die van het doen); of het Scratch Orchestra dat in 1970 een hele zaterdag lang een ‘allegorische opstand’ doorheen het Britse Richmond componeerde en orkestreerde.

Spiegelbeelden
Toch zijn ook dat allemaal spiegelbeelden, gerelateerd aan vormen die we gewoonlijk als niet-kunst of niet-als-kunst ervaren, zij het meestal meer of minder vertekend: ontdekkingsreizen, charivari’s en carnavalsstoeten. Bruiloftsfeesten buiten, begrafenissen en bedevaarten. Straatprotest, oproer, politieke manifestatie, demonstratie. Een spiegelbeeld van rondtrekkende predikers, nikkelen Nelissen, clowns, komedianten, plofkrakers, oplichters, struikrovers. Van orgeldraaiers, circusklanten en ambulante muzikanten. En ook spiegelbeeld van kinderen, zoals die net daar joelend aan de overkant over de stoepen rennen en uitgelaten met stokken langs de hekken ratelen (wie kent die verleiding niet?), om als een Francis Alÿs zo voor elk bij wie het dubbeltje valt de ‘drempel tussen openbaar en privé-domein hoorbaar te maken door persistente machtsstructuren in het stedelijke weefsel te onderzoeken en te benadrukken’ (de aangehaalde woorden zijn – ongeveer – die van de schrijfster). Jammer dat artistieke stilering vaak de angel uit de acties haalt (bijna alle kunst die in ‘Going Out’ wordt beschreven is eng netjes). En dat door intellectueel geblaas veel broodnodige humor teloor gaat.

Vluchtig
Goeie kunst heeft al die woorden niet nodig. Daar is het nou net kunst voor: die moet woordloos haar goeds doen, waar nodig op ieders tenen trappen, en tenslotte ook de eigen ruiten inslaan. Maar dat is in deze tijd, waarin markt en politieke ‘correctheid’ de scepter zwaaien, aan bijna niemand meer gegeven. Wie hier en nu kunstenaar zijn wil, kan die niet beter geen kunstenaar zijn? Onvermijdelijk natuurlijk dat ook in ‘Going Out’ zo’n sentiment soms doorschemert. Niks tenslotte is vluchtiger dan geluid. Hoewel alles wat ooit klonk en gehoord werd altijd zal blíjven klinken (zij het dan misschien niet in de zin van onze fysica), is geluid vooral ook dat wat steeds weer ver-andert. Geluid holt steeds maar vóóruit, achter de toekomst aan. Want daar is-t-ie, de wielewaal.

Dit artikel verscheen eerder in Gonzo #174

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!