Tijd op een rolletje
Het werk van de veelzijdige Taiwanese kunstenaar Chiwei Lin staat centraal in het vierendertigste Hoofd Stuk van Harold Schellinx, die onlangs in de gewelfde kelder van de Parijse galerie Espace temps voortrekker mocht zijn bij een uitvoering van Lins ‘Quipou Sonore’.
Ik kijk uit het raam en het regent. Net zo hard als op de dagen lang geleden dat in onze nieuwbouwstraat de pijpensteeltjes regenwater op het net vers geplette en gestreken asfalt dansten en sprongen als napoleontische soldaatjes, en ik op de vrije woensdagmiddag niet naar buiten kon om met de bal te spelen. Als je het raam een stukje openduwde rook je asfalt en regen, en klonk heel hard het gekletter van dat ontketende bataljon. Ik deed het raam weer dicht. Het kabaal werd meteen een stuk zachter. Harder weer. Dan weer zachter. Zo dansten die soldaatjes op zo’n middag de minuten en de uren weg, terwijl in de achterkamer aan de andere kant van het huis ook moeder de tijd doodde. Aan het klavier van de piano. Met iets van Beethoven. Regen en Beethoven. Samen trokken ze eindeloos een eindeloze ruimte tijd op.
Galerie
Ruimte tijd. Espace temps. Zo heet ook de nieuwe galerie van de Frans-Chinese curator Joseph Cui in de rue Quincampoix, een minuutje of drie lopen van het Centre Pompidou in Parijs. Het is een sombere en heel smalle straat. Josephs ruimte tijd is net zo smal. Maar lang. Een pijpenla, met ongeveer op tweederde van haar lengte een metalen trap omlaag naar een net zo lange gewelfde kelderruimte. Daar zat ik eind september op een donderdagavond op een stukje zwart papier, met de rug tegen de grove brokken natuursteen waarmee ze lang geleden hier keldermuren en -bogen optrokken. Links naast mij stond een ferme houten spoelhouder met daarin een dikke klos zwarte draad op een horizontale dwarsbalk. Het uiteinde van de draad hing losjes omlaag, krullend over de gloednieuwe glimmend grijze vloer. Als ik eraan trok draaide de klos en gaf de draad soepeltjes mee.
Keten
Zo’n halve meter rechts van mij zat nog iemand op een zwart papiertje. Ook in het zwart gekleed, en ook met de rug tegen de natuursteen. En dan nóg één, en nóg één, en nóg één… Het was een keten mensen die, rondom gezeten, allemaal op zwarte stukjes papier, een groot deel van de keldermuren bestreek. Aan die muren waren op regelmatige afstanden merkwaardige objecten bevestigd. Ze vielen bijna niet op. Maar als je ze eenmaal zag, bleef je ernaar kijken. Recht tegenover mij hing een rond ding van vuilwit plastic, zo’n meter in doorsnee, met in het midden een gat waarin een oranje bolletje stak. Het had wat van een overmaatse frisbee, of van het model voor een vliegende schotel. En schuin aan de overkant stond op een spits toelopend stapeltje van drie platte gladde stenen een grijze peddel, waarvan het blad net niet raakte aan een wit blok van hout met daarop iets als een ster geweven van ijzergaas. Het waren twee sculpturen uit de serie die de uit China afkomstige Dexi Tian met in Parijs van de straat geraapte dingen had gemaakt voor ‘Le vent souffle où il veut’ (in het Chinees was de titel 風聲, het geluid van de wind), een duo-tentoonstelling in ruimte tijd samen met de uit Taiwan afkomstige Chiwei Lin. Het was voor Chiwei dat ik er die donderdagavond op de grond zat.
Z.S.L.O
In de vroege jaren 1990 was de Taiwanese samenleving vol in beweging. Het was een turbulente tijd. Ook op dat politiek en economisch van het grote China gescheiden eilandje ontdekten jongeren de kracht van tegencultuur om sociale en politieke veranderingen te bewerkstelligen. De jeugd rook er toekomst. Chiwei was destijds medeoprichter van Z.S.L.O. (het staat voor ‘Zero and Sound Liberation Organisation’), de eerste of in ieder geval de beruchtste Taiwanese noiseband. In 1993 bracht de band in Taiwan de allereerste diy-cd uit, en Zero and Sound was er spil en spin in het web van een jonge underground, die in 1995 zijn hoogtepunt beleefde met een driedaags Taipei International Post-Industrial Arts Festival, en daar behoorlijk wat ophef mee veroorzaakte. In de jaren die volgden werd alles onvermijdelijk toch weer net even anders. Hierin verschilt Taiwan natuurlijk niks van het bij ons en ook elders: waar jaren zich hopen, triomferen grijsheid en lauwte. Uiteindelijk komt elke machine tot stilstand. Het is de enige ons bekende verschijningsvorm van tijd.
Ontgoocheling
Die temporele slijtage en ontgoocheling over wat er uiteindelijk kwam van dromen en ambities, niet enkel van de underground, maar ook van de studentenbeweging in Taiwan (met massale acties van protest en verzet, parallel aan de Tiananmen manifestaties in 1989 op het Chinese vasteland en in de lente van 1990 als de Wilde Lelie: een grootschalige zesdaagse studentendemonstratie voor directe verkiezingen van de president en vice-president van Taiwan en nieuwe verkiezingen van alle volksvertegenwoordigers op wat sindsdien in Taipei het Vrijheidsplein heet, een actie die een essentiële bijdrage leverde aan de overgang van Taiwan naar een pluralistische democratie), waren voor Chiwei aanleiding om in 2006 zijn kamer uit de jaren 1990 naar het Taipei Fine Arts Museum te verplaatsen; de kamer die ooit onderdak bood aan geestverwante artiesten op doortocht, die als geheime basis, werk-, opslag- en ontmoetingsplek diende voor Zero and Sound en anderen; kamer die de geboorteplek was van een indrukwekkende reeks van avant-garde-locaties en events met namen als ‘Sickly Sweetly Café’, ‘Broken Life Festival’, ‘Ragged Festival’… die kamer werd in het Taipeise kunstmuseum gereconstrueerd en inclusief documenten, objecten en instrumenten bij opbod online verkocht. Op eBay. Het werd de laatste slag van Chiweis kamer: ‘The Last Strike Of Lin-Chi-Wei’s Noise House’. Met een knipoog naar het befaamde spook dat in de openingszin van het communistisch manifest van Marx en Engels door Europa waart, stelt hij in de begeleidende tekst bij die installatie dat in de jaren 1990 ook in Taipei een spook rondwaarde. Maar dat fantoom vervaagde en ging uiteindelijk op in de bevroren tijd van zijn Noise House, om daar ook zijn laatste schuilplaats te verliezen. ‘Bloed vergoten op het slagveld van de jaren 1990 kan niet meer getraceerd worden. Het land is nu schoon, verhard en onvruchtbaar – klaar voor de bouw van een winkelcentrum.’
Verwant
Ik ontmoette Chiwei ruim zes jaar geleden, in 2017, op de avond dat we de negenendertigste editie van mijn unPublic-serie deden in Ting Shuo (聽說, dat betekent: ‘horen zeggen’), een werkplaats en galerie voor geluidskunst in Tainan, de stad waar je, in wat nu West Central District heet, Fort Provintia kunt bezoeken, een buitenpost die in 1653 werd gebouwd, ten tijde van de Nederlandse kolonisatie van Taiwan (Portugese en Zeeuwse kolonisten noemden het eiland destijds Formosa; onder die naam leerde ik het ook op school kennen). We zijn daarna contact blijven houden. Omdat er ondanks alle verschillen in dingen die we deden en doen, een interessante doorsnee, een verwantschap, bleek te zijn. Zo kun je Chiweis efemere ad hoc gemeenschappen van uitvoerders goed vergelijken met de efemere ad hoc ensembles die, vaak voor eens en daarna nóóit meer, in een unPublic-performance samenkomen. En net als een unPublic is elke uitvoering van Lins ‘Tape Music’ een ritueel, waarin individueel én collectief geheugen een hoofdrol spelen en een essentieel medium zijn. Samen met tijd op rolletjes, als in de meeste unPublic-edities en bij Diktat. Maar in Chiweis ‘Tape Music’ zijn die rolletjes niet op magneetbandjes geregistreerde en in audiocassettedoosjes verpakte geluidsopnames, maar registraties die nog veel analoger zijn. Het zijn fonemen, woorden, Chinese karakters, gestikt of geschreven op een lang lint, soms van papier, maar meestal van textiel, dat op een houten spoel wordt gerold. Of eenvoudiger nog: knopen die op diverse afstanden zijn gelegd in een lange draad, samengesteld uit verschillende materialen, als in de nog steeds maar heel deelwijs begrepen quipu’s die in de eeuwen vóór de Europese kolonisatie onder meer door de Inca’s werden gebruikt om allerlei informatie te bewaren en door te geven. Quipu’s waren waarschijnlijk niet alleen maar iets als een telraam, maar ook een nu vergeten en onbegrepen wijze van schrijven.
Knoopjes
De man die naast mij in de kelder zit is ongeveer van mijn leeftijd. Hij bekijkt aandachtig een vel papier dat vóór hem op de grijze vloer ligt. Op dat papier is een lange rechthoek getekend die verdeeld is in zeventien rechthoekjes van verschillende breedte. In een aantal staat het woord ‘silence’ geschreven, maar vaker zijn het letters en lettercombinaties die klanken suggereren. ‘Tseu, k, s tz,’ lees ik. En ‘toc, m, ps, b.’ Het is de partituur voor ‘Quipou Sonore’. Zo heet de versie van de ‘Talking Knots’, een variant op ‘Tape Music’, die zo’n twintig langs de keldermuren gezeten personen die donderdagavond in ruimte tijd uit gaan voeren. Het is het ad hoc ‘koor’ dat Chiwei samenstelde uit vrienden en bekenden van verschillende leeftijd, deels van Aziatische en deels van Europese afkomst. Elk van de door de letters gesuggereerde geluiden hoort bij één van de materialen waarvan de draad op de houten klos is gemaakt. Zo hoort de ‘m’ bij de breiwol, de ‘tseu’ bij de gedraaide draad, de ‘k’ bij het platte plastic, de ‘tz’ bij het nylon en de ‘ps’ bij de ronde schoenveter. Maar allemaal is het zwarte draad. Als geheugensteun kreeg iedere speler een setje met korte stukjes van de verschillende soorten draad, gelabeld met de geschreven nabootsingen van de erbij gedachte klanken. Makkelijk onthouden is het niet. De juiste combinaties kennen en ook paraat hebben vraagt wel even oefenen. Zoals het Chinese meisje tegenover mij doet, met de ogen dicht op de tast proberen om bij elk van de materialen de juiste klank voort te brengen. Ach, ook al mocht je je vergissen, echt fout kan het niet gaan. Niet deze keer, gelukkig, want ik kwam maar net op tijd en miste de repetitie eerder op de avond. ‘Geeft niks,’ zei Chiwei, ‘wat telt is de timing. Je maakt je klank steeds als je een knoopje voelt.’
Mensenmachine
De kelder van ruimte tijd vult zich met bezoekers die allemaal een plekje om te zitten of te staan zoeken en dan heel stil worden. Ik krijg een seintje van Chiwei, dat het beginnen gaat. Die avond ben ik de voortrekker. Ik ga het lont ontsteken, ik moet de machine starten. Het krullende eindje draad raap ik van de vloer en geef het een rukje. In het begin nog wat onwennig en met aarzelende stootjes slaat de klos in de spoelhouder aan het draaien. Het ding is goed gesmeerd. In beraden rustig tempo trek ik aan de draad, tussen duim en wijsvinger van mijn linkerhand. Ik voel de materie, laat de draad dan verder over de gespreide palmen van mijn handen glijden en leid hem door naar mijn buurman. Die voelt een knoopje en zoemt. ‘Psssss, pssssss…’ Hij glijdt de draad op zijn beurt door naar zijn buur, die ook ‘psssss-t, pssssss-t’, in een andere toonaard. Vandaar gaat het door naar de volgende buur, en zo verder, de ruimte tijd kelder rond, langs de muren door naar het andere deel, dat ik vanuit mijn positie enkel kan horen, maar niet kan zien. De laatste persoon in de keten draait de draad weer op een klos, in net zo’n spoelhouder als die welke naast mij staat. De twee klossen en de keten zijn niet veel anders dan de twee spoelen op een bandrecorder of in een audiocassette. De lange draad is de tape. De knopen zijn de daarop geregistreerde geluiden, en elk van de uitvoerders is als een magneetkop die het geregistreerde magnetische patroon vertaalt in de elektrische signalen die naar de luidspreker gaan. Met minimale instructies wordt zo de lange draad van verschillende weefsels en knopen, als op een houten klos gerolde tijd die door de op de tast reagerende keten van spelers in een mensenmachine mechanisch herleeft.
Rafels
Puntje na puntje trok een grillige rij stemmen als een rafelend koor door de ruimte-tijd-kelder in de rue Quincampoix. Overal klonk het anders, zo verspreid en verschillend als de stemmen waren, maar allemaal waren ze deel van eenzelfde wolk ritueel geluid. Ik zoemde, ruiste, klakte en bromde daarin lekker mee, min of meer op de maat van de knopen, er ondertussen voor wakend de draad niet kwijt te raken, ook letterlijk niet. Maar de machine kwam op stoom en al gauw gleden de knopen als vanzelf de kelder rond. De stemmen leken daarbij, opmerkelijk, steeds meer vooral op mekaar te letten en te reageren. Was dat misschien de ware bedoeling? Zich aan de dictatuur van de partituur te ontworstelen en een eigen leven te gaan leiden? Ik ging variëren, fraseren, temporiseren, vocaliseren, bijna zingen, zeg maar. Het werd steeds mooier en grootser, als vroeger half slapend in de nachtmis en het om me heen steeds sterker naar wierook rook. Tot plots een laatste knoopje door mijn vingers gleed en ik weer wakker schoot. Dan ook door de vingers van mijn buurman. Door die van zijn buur, door die van de hare. En zo verder, tot aan de eindspoel toe, en het allemaal over was en heel lang nog stil bleef.
‘Mooi weer wat je deed,’ riep Chiwei later boven buiten, waar we in groepjes op straat stonden na te praten. Ik schoot in de lach, maar ‘nee,’ zei hij nog, ‘zien kon ik je niet waar ik zat, maar hóren heus wel!’
Dit artikel verscheen eerder in GC#178.
Koop deze editie in onze webshop!Lees meer
Lees meer over ritueelin GC # 159
Lees meer over unPublic
in GC # 139
Lees meer over Diktat in GC # 175
Reacties