En daar slaat Tim Hecker zijn ogen weer op, kijkt omhoog en schudt zachtjes met z’n hoofd. Een glimlach speelt om zijn mond. Van irritatie? Frustratie? Of is z’n glimlach ironisch bedoeld? waarschijnlijk een combinatie. Terwijl de Canadees in het donker zijn werk doet, gaan plotseling een paar lichten aan. Niet de bedoeling, ongelukje. Maar genoeg om Hecker uit zijn concentratie te brengen. Plots staat hij in de schijnwerpers. Ongewild.
Is dat de reden voor zijn rommelige, korte en inspiratieloze optreden? Is een mogelijkheid. In het Duitse tijdschrift De:Bug legde Tim Hecker vorig jaar het verschil uit tussen studiowerk en een live-optreden: “Dat zijn twee compleet verschillende dingen. Ik speel mijn albums nooit na, maar mix allerlei losse elementen met elkaar. Zo ontstaan soms andere versie en bijna nieuwe nummers. Bij een live-optreden zijn er veel factoren die van invloed op het resultaat zijn. De ruimte, PA en publiek dragen ook bij aan het optreden.” Afgelopen zondag hield Hecker het al na een klein uur voor gezien. Een kleine, niet eens echt herkenbare buiging en de Canadees verdween zo snel als hij kon achter de coulissen. Jammer. Want plek én muziek hadden elkaar juist goed kunnen versterken.
Hecker deed het Muziekgebouw aan ‘t IJ in Amsterdam aan in het kader van de programmareeks The Rest Is Noise. Zonder meer een van de spannendste vaste avonden voor vernieuwende muziek in de hoofdstad. Het is te hopen dat de reeks de onvermijdelijke bezuinigingen weet te overleven. De kleine zaal van het Muziekgebouw is uiterst knus, biedt een prachtig uitzicht over het IJ en heeft door de vintage meubels en Gulpener uit de fles de uitstraling van een grote huiskamer. Ideale locatie dus voor Hecker. Met ‘Ravedeath, 1972’ leverde de Canadees in 2011 zijn beste album tot nu toe af. Hecker nam het album in één dag op in een kerk in Reykjavik. Versleutelde de opnamen daarna tot een prachtig klanklandschap dat verontrustend voortkabbelt. Al is voortkabbelen misschien niet het juiste woord. Heckers ambient klinkt er claustrofobisch, zit je dicht op de huid maar is ook afstandelijk, lichtvoetig en indringend zacht. Aangevreten geluid, zou je kunnen zeggen. De traagheid waarmee ‘Ravedeath, 1972’ zich naar het einde voortsleept is van een welhaast ondraaglijke schoonheid. Live en in de perfecte setting kun je het woord welhaast weglaten, zo is de koortsachtige hoop voorafgaand aan het optreden van Hecker.
De twee Amsterdamse gitaristen Jasper Stadhouders en Raphael Vanoli (Knalpot) openen de avond met een stuk dat direct onder de huid kruipt en door de vele korte erupties, wisselingen en geluiden nogal was geduld vraagt. Het zoeken naar aanknopingspunten blijft het eerste half uur tevergeefs. Daarna vormt zich langzaam een melodie, een ritme dat echter al snel door de twee jonge getalenteerde gitaristen de nek wordt omgedraaid. De resterende minuten verdwijnen zo in een luistervacuüm: de aandacht is definitief vervlogen. Stadhouders en Vanoli zijn onmiskenbare talenten, maar het schrijven, of het improviseren, van boeiende composities blijkt vooralsnog een brug te ver.
Heckers ambient is muziek voor het oor. Elke inmenging van het oog kan zorgen voor ruis. Met zwarte gordijnen wordt de kleine zaal zo goed mogelijk van licht afgesloten. Helemaal lukt dat niet. Af en toe sluipt er iemand via een gevonden opening de zaal in. Irritant, maar overkomelijk. Wie echt van Hecker wil genieten sluit sowieso de ogen. Flarden uit het werk van de Canadese geluidsartiest worden in zijn set aan elkaar geregen. ‘Ravedeath, 1972’ vormt hoorbaar de basis, maar ook delen uit ‘Instrumental Tourist’, Heckers samenwerking met de New Yorkse geluidsartiest Daniel Lopatin komen voorbij. Niet zo vreemd. Ook op dat, vorig jaar uitgekomen, album staat verval centraal. Hecker komt niet bepaald goed uit de verf. De overgangen zijn in het begin te abrupt, de bromtonen die uit de speakers komen te hard en dominant. Ze verstikken de nuance en frustreren daarmee de opbouw. Langzaam krijg Hecker grip op zijn materiaal. Totdat de lichten aangaan. Niet lang, misschien een paar minuten. De ogen gaan vanzelf open. Weg concentratie. Ook Hecker heeft er last van. Niet alleen komt zijn muziek zo minder intens over, ook staat hij plots in de schijnwerpers. Letterlijk. Hij is er duidelijk van uit z’n hum. Toch herpakt hij zich nadat het euvel is opgelost wonderbaarlijk en vallen alle stukjes op zijn plek. Dan, ver in de tweede helft van zijn optreden, omringt het geluid de luisteraar volledig. Wordt het bijna tastbaar en is het angstaanjagend dichtbij. Ondraaglijk schoon. En dan heeft Hecker er opeens genoeg van. Althans, zo lijkt het. De magie wordt doorbroken, Hecker draait zijn geluid weg, buigt vrijwel onzichtbaar en beent van het podium. Teleurstelling bij Hecker? In ieder geval wel bij het publiek. Ondanks de fraaie momenten had er zondagavond meer ondraaglijke schoonheid ingezeten.
Gezien: zondag 28 april 2013, Muziekgebouw aan ‘t IJ, Amsterdam.