De Fransman Olivier Alary, woonachtig in Montreal, laat zich niet zomaar in een muzikaal vakje proppen. Als tiener speelde hij punkrock; onder de naam Ensemble maakte hij experimentele pop. Hij werkte samen met onder andere Björk, Cat Power en Lou Barlow, studeerde elektroakoestische muziek en is in Canada een veelgevraagd componist van filmmuziek. Dat laatste leidde eerder dit jaar tot het album ‘Fiction/Non-Fiction’. Vlak daarna is bij LINE een album verschenen met puur elektronische muziek. ‘Pieces For Sine Wave Oscillators’ gaat uit van een zeer basaal gegeven: de sinustoon. Alary heeft zes stukken gecomponeerd met een netwerk van vierenzestig oscillatoren, die eigen golfvormen kregen toebedeeld. De sinusgolven verweven zich en creëren kalm ontwikkelende melodielijnen, verschuivingen in harmonieën, variërende toonhoogtes en bijna stiltes. Alary’s composities zijn van een aangenaam ‘minimalisme’ en bijna spiritueel onthechtend, tegelijkertijd warm. Een bijzonder fijn album dat waarschijnlijk met meerdere luisterbeurten nog aan kracht zal winnen. Eveneens verschenen bij LINE is ‘Watering The Piano’ van Simon Whetham, een drieluik met piano en objecten. Vooral ook met een proces van opnemen en terugspelen. Het begint als Whteham een Zwitsers dorp bezoekt en constateert dat de beek die door het plaatsje loopt, overal hoorbaar is. Hij maakt er opnamen van; in de studio speelt hij die opnamen af via apparatuur die is vastgemaakt aan de piano, aan een kapotte gitaar, een metalen deur, een kartonnen koker, en dergelijke. Die geluiden neemt Whetham weer en zo nog eens en nog eens. In dit herhaalde proces worden de opnames ook afgespeeld via een motortje, dat door de klanken schuift en stuitert over de snaren van de piano. Wat weer is opgenomen en… enfin, je hebt een beeld. Het resultaat is een compositie met die opnamen. Metalige geluiden overheersen: een ruis alsof er een metalen buis wordt rond gerold, klanken die slaan, stuiteren, rammelen, grommen, drones, resonerende bromtonen, hoge schrapende geluiden. Soms klinkt het alsof er een korte optocht met zelfgemaakt instrumenten langs trekt. De drie delen, respectievelijk zo’n dertien, twintig en tien minuten lang, kennen geen melodie of ritme maar zijn volkomen abstracte verkenningen van klankkwaliteiten van de instrumenten en objecten. Bijna als bewijs dat dit niet uit een kastje komt, maar ‘echte opnamen zijn’, horen we in deel drie plots, kort, het geblaf van een hond en een kerkklok. Sporen van de buiten-geluidskunstige realiteit; bij Whetham eerder een fraaie uitbreiding van zijn klankwereld dan een storend element.