Het label ’empreintes DIGITales’ (eigenlijk vingerafdrukken, maar ook te vertalen als digitale uitgaven of sporen) uit Quebec specialiseert sinds 1990 in cd’s met elektroakoestische muziek. Onlangs bracht het albums uit van Fransman Georges Forget, Canadees Gilles Gobeil en de Zweed Åke Parmerud. Wat dit drietal bindt, is dat ze akoestische opnamen opknippen, herverdelen en elektronisch bewerken – vandaar ook de benaming van het genre. De verschillen zitten enerzijds in het gebruikte bronnenmateriaal, anderzijds in de visie waarmee ze dat in elk stuk herscheppen tot een samenhangend muzikaal geheel. Forget en Gobeil maken films voor de oren: sfeertekeningen vol contrasterende geluiden, waarin ruimtewerking een belangrijk element is. ’Une île’ op Forgets cd ’Le Dernier Présent’ is geconstrueerd rond opnamen van golven die tegen een vlonder slaan en op een strand rollen. Diep en dor gekraak van hout en het klotsen en spatten van water worden omgeven door lang aangehouden bastonen en brede orgelachtige akkoorden. Die samenklanken volgen het onregelmatige ritme van de golven, die steeds opnieuw aan komen rollen. ’Seul Et septembre’, net als de andere vijf nummers geïnspireerd door literaire citaten, heeft als uitgangspunt een gedicht van Baudelaire waarin de schrijver zijn verraderlijke geliefde uitnodigt om met hem op reis te gaan naar een land dat sprekend op haar lijkt. De muziek is al even ongewis en duister als de tekst. Terwijl Forget zijn stukken opbouwt als ononderbroken gedachtenspinsels, knipt Gobeil op ’Lointains’ zijn composities op in korte scènes. Ook hij mengt geluiden uit herkenbare bronnen met elektronische klanken en bewerkingen, maar bij hem staan concrete objecten afgetekend tegen een diffuse achtergrond. Meer nog dan Forget speelt hij met de ervaring van ruimte bij het luisteren: dichtbij en veraf, links en rechts, en een geluidsscherm dat zich als een onafzienbaar uitspansel over de muziek op de grond uitspreidt. In ’Castalie’ hoor je een fabriekssirene als aankondiging van zoet wiegende strijkers die in elkaar overlopen alsof het aquarellen zijn waar water overheen loopt. Parmerud houdt zich op ’Growl’ bezig met een meer elementair klankonderzoek. ’La Vie Mécanique’ is een studie van tikkende en kloppende mechanieken die hij ombuigt en indikt tot technoritmes. In het nummer ’Growl!’ haalt hij een kwartet grunters uit de plaatselijke metalscene door de elektronische molen tot ze een hels koor vormen dat het einde der tijden aankondigt. Eerder vermakelijk dan angstwekkend. Maar net als de andere cd’s vol fantasie en een toonbeeld van meesterschap.