Een paar met kracht aangeslagen noten op de Arabische luit vormen de opening van het eerste nummer op ‘Aynama-Rtama’, het debuutalbum van de vijfkoppige band Alif. Het is of ze in die paar noten de adem inhouden – en dan los laten. Wat ze op je los laten is niet een barrage met het verpletterende gewicht van metal. De muziek is fijnzinnig geconstrueerd. Elektronische klanken en akoestische instrumenten uit het Midden-Oosten slaan de handen in elkaar, effecten uit het digitale schakelbord transformeren ze tot opwolkende clusters van klanken met een veelheid aan tinten en nuances. De zang is kalm, overredend, soms smachtend en smekend. Slagwerk is ingehouden, maar tilt de muziek effectief van de grond. De leden van Alif komen uit ‘de Arabische wereld’. Blijkbaar hebben ze geen behoefte aan een nationaal of etnisch etiket. En blijkbaar werken ze vanuit een visie waarbinnen de hele wereld welkom is. In ‘Al-Khutba Al-Akhira (The Last Declamation)’ werken de vijf vanuit resonerende klappen op een lijsttrommel en een brommend glijdende bas onstuitbaar naar een fel oplichtend hoogtepunt toe. Snaarinstrumenten beginnen aan een stijfkoppige klim, als de Griekse koning Sisyphus die veroordeeld was om steeds opnieuw een rots een heuvel op de rollen. Eenmaal boven begint de klim van voren af aan. Daar tussendoor zwenkt een synthesizer heen en weer, splitst zich, als een meervoudige Sirene vol noodlottige verlokking. Op die herhaalde cyclus stijgt zanger Tamer Abu Ghazaleh naar steeds grotere hoogten. Uiteindelijk op de top aangekomen rest na een laatste schreeuw enkel de stilte. Ik kan de lezer alleen maar aanraden om met Alif deze reis te ondernemen. Het zal de ziel goed doen.