Het Noorse Ulver, geleid door Kristoffer Rygg, zette zijn eerste stappen in 1993. In het begin werd een avant-gardistische mengeling van blackmetal en folk gebracht. Stilaan evolueerde de groep weg van de ruige metal en belandde eerder in experimentele wateren waarin veel plaats wordt gelaten voor improvisatie, elektronische passages, drones, ambient en bevreemdende zanglijnen. Wagneriaanse opera en orkesten zijn Ulver niet vreemd en na vijftien jaar activiteit begon Ulver zelfs op te treden. De nieuwe plaat, die wordt uitgebracht op een kersvers Londens label, gaat nog een stapje verder. In februari 2014 deed Ulver twaalf performances waar geïmproviseerd werd zoals in freerock gebruikelijk is. Groepslid Daniel O’Sullivan (bas, gitaar, keyboards, lid sinds 2009) ging met de opnames aan de slag, alvorens de drie andere Ulverkernleden (Kristoffer “Garm” Rygg, Tore Ylwizaker en Jørn H. Sværen) aan boord kwamen. Die manier van werken leidt uiteraard tot opnieuw een muzikale koerswijziging. Het was namelijk best wel even aanpassen voor dit collectief, dat normalerwijze de teugels strak houdt en nu alles losliet en vanuit het niets begon te musiceren. De twaalf stukken drijven op illbient, ambient drones, progressieve (kraut-)rock en vrije improvisatie die heel dikwijls uitgaat van jazzy structuren. Harde rock of metal is in geen velden of wegen te bekennen. Daarmee is deze plaat uiteindelijk eerder een filmisch verhaal geworden, een trip naar de innerlijke ruimte. Niet alle stukken zijn echt nieuw, zoals ‘Nowhere (Sweet Sixteen)’ uit 2000, maar krijgen wel een volledig ander kleedje aangemeten. Rygg noemt invloeden als John Carpenter, Bernard Herrmann, Klaus Schulze en Amon Düül II, die inderdaad een grote rol spelen in het meer dan tachtig minuten durend relaas. ‘ATGCLVLSSCAP’ staat mijlenver af van wat Ulver ooit deed, maar is daarom niet minder indrukwekkend.