GC #118

Achter ÄÄNIPÄÄÄ gaan twee zwaargewichten van de avant-gardistische noise schuil, te weten Mika Vainio (ex-Pan Sonic) en Stephen O’Malley (Sunn O))), KTL, Khanate et cetera). Elektronica tegenover gitaar, maar ook mannen met veel overeenkomsten: een liefde voor noise, een groot geluid en constante dreiging. Eerder werkten ze samen op een cover van Suicides ‘Che’, en dat beviel zo dat de twee gedurende een periode van anderhalf jaar incidenteel de Berlijnse studio van de Einstürzende Neubauten indoken, met deze dubbel-lp als resultaat. En dat mag er zijn. Het eerste van vier lange nummers begint met een typische Vainio-beat, waarover O’Malley losse akkoorden speelt die gaandeweg steeds rauwer worden. Terwijl feedback rond giert krijst Khanate-zanger Alan Dubin over hoe hij ’s nachts door zijn muze wordt bezocht – iets waar hij niet onverdeeld gelukkig mee lijkt. Een claustrofobische sfeer, alsof we zitten opgesloten in een crypte, beheerst het tweede nummer. Elektronica warrelt langs als slierten mist, terwijl gitaarhuiltonen als spoken in de verte rondvliegen. Dan walst een onverbiddelijke mechanische beat over ons heen, terwijl meer noise giert, als opstijgende straalvliegtuigen (denk oude Techno Animal). Een lang, atmosferisch nummer vol drones en sweeps, dat via een dramatische curve over gaat in elektroakoestische experimenten door de strijkinstrumenten van Eyvind Kang, Moriah Neils en Maria Scherer-Wilson zorgt voor een drukkend intermezzo. Als afsluiter is er een rauwe track waarop Dubin opnieuw tekeer gaat tegenover de zware beat en gitaar. Het nummer lijkt halverwege vast te lopen in afgeknepen drones en ultrasone noise, maar overleeft voor een finale van feedbackende Sunn O)))-gitaren. ‘Through A Pre-Memory’ is een beklemmende trip van vijf kwartier die voor fans van beide grootheden een must is.

GC #118

Opgelet! We hebben het hier niet over het met jazz experimenterende Shining, maar over het gitzwarte vehikel dat wordt gerund door Niklas Kvarforth. Het project dat hij deze keer heeft opgezet verschilt in die mate van zijn andere platen dat hij behoorlijk oude nummers, tot uit de beginjaren toe, heeft opgeduikeld om ze in een nieuw jasje te steken. Gitaar, bas en keyboards werden opnieuw opgenomen. Ingespeeld door Peter Huss (gitaar), Christian Larsson (Bas) en Lars Fredrik Fröslie (keyboards) liet hij al andere mensen toe in zijn wereld. Hij zette die opzet nog een stap verder door. Hij nodigde namelijk een stel gastzangers uit die in het black metal wereldje tot de grotere namen worden gerekend. De zes herwerkingen pakken eigenlijk best goed uit. Het atmosferische karakter van ’s mans muziek blijft behouden en ook de oerblack spat uit de boxen. Die wordt zowaar behoorlijk opgefokt door de resem gasten. Famine van Peste Noir mag bijvoorbeeld ‘Terres Des Anonymes’ van een Franse noot voorzien en draagt zo extra bij tot de bevreemdende sfeer die het nummer zo ook al had. Attila Czihar (Mayhem, Tormentor) treedt nadien aan om met zijn typische krijs ‘Szabadulj Meg Önmagadtól’ naar hogere sferen te brengen. Verder komen nog Pehr Larsson (Alfahanne), Gaahl (God Seed, Wardruna, ex-Gorgoroth) en Maniac (Skitliv, ex-Mayhem) de boel opfokken. De laatste van deze zes songs durende kastijding wordt door Niklas zelf opnieuw van zang voorzien. Niklas zal tevreden zijn, want hij droomde al enkele jaren van dit project. Echt ondersteboven van deze plaat zijn we niet, al is het een mooie toevoeging aan ’s mans catalogus. Het is uiteraard een mooie zet om een iets ruimer publiek aan te spreken, zeker gezien Attila’s bijdrage die door zijn veelvuldig opduiken bij Sunn O))) brede bekendheid geniet.

GC #118

Midday Veil uit Seattle liet zijn tweede plaat produceren door Randall Dunn (Sunn O))), Master Musicians Of Bukkake). Hij is de ideale man om de dromerige, droney, geïmproviseerde psychedelica van het Texaanse sextet te vatten. Midday Veil werd in 2008 opgericht door Emily Pothast, zangeres en liedjesschrijfster, en David Golightly die in Duitsland compositie en elektronische muziek studeerde en heel erg beïnvloed is door Karlheinz Stockhausen. Al snel werd synthesizerfreak en gitarist Timm Mason aangetrokken, die bezeten is van modulaire systemen, musique concrète en gitaarmuziek uit het Midden-Oosten. Voeg daar nog bassist Jayson Kockan, drummer Chris Pollina en percussionist Sam Yoider aan toe en de band werd een mix van heel diverse invloeden en persoonlijkheden. De etherisch en zweverig klinkende stem van Emily zorgt mee voor een tegelijk bevreemdende en zwoele sfeer in bijvoorbeeld ‘Remember Child’. De opener en tegelijk titelnummer van de plaat is een krautrockexcursie, terwijl ‘Choreia’ eerder dronerock is te noemen. ‘Without And Within’ is een verslavende trip, met wat shoegaze als extra element. De bezwerende mantra van de zangeres zet zich door in de muziek, die iets steviger uit de hoek komt dan in de voorgaande drie stukken. Het is een hypnotiserend stuk muziek waarin Emily haar uitgebreide zangtalenten etaleert. ‘Sun Stone’ is kort en instrumentaal en eigenlijk de voorbode en inleiding tot afsluiter ‘Great Cold Of The Night’, dat wat neigt naar gothic metal, maar al snel uitmondt in stevige psychedelica waarin duidelijk etnische invloeden zijn te bespeuren. Midday Veil geeft zo elk van de zes nummers een eigen karakter en insteek, terwijl Dunn erin is geslaagd om de diversiteit toch mooi in elkaar te laten vloeien en coherent te doen klinken.

GC #117

Martin Dumais lijkt vastbesloten om alle uithoeken van de ambient-ruimte te verkennen. Toen ik de band leerde kennen via ‘VII’ baadde de muziek in donkere wolken feedback, noise en naar beneden gestemde gitaren, gelijk Nadja en Sunn O))). Het gelauwerde ‘Black Pyramid’ was pure dark ambient, zonder zwoegende drums en met de gitaren in een rol als dronemachines. Een paar jaar later schoof de band – met zangeres Julie LeBlanc aan boord inmiddels een duo – opeens het zonlicht in op het shoegazey ‘Phantom Ghost’, dat bij vlagen zelfs een beetje poppy was. En nu is er ‘Alpha Heaven’, waarop Dumais en LeBlanc vooral lijken te zijn geïnspireerd door de kosmische kant van de krautrock, daarmee aansluiting zoekend met bands als Emeralds en Rene Hell. Pulserende synthesizers, arpeggio’s en andere spacey effecten hebben AUNs reguliere basis van gitaren nu vrijwel helemaal verdrongen. Helaas lijken de twee echter niet helemaal in staat hun nieuwe instrumentarium maximaal te benutten. Veel nummers bestaan uit niet meer dan een enkel idee, dat echter te dun is om vijf minuten lang te blijven boeien. Soms ook wel, zoals het centrale nummer ‘La Luna’, dat bijna het niveau van (heel) oude Vangelis haalt, en het subtiele ‘Peacecalm’, maar de meeste tracks weten maar half te boeien. Het is haast alsof ze niet hebben gedurfd voluit te gaan in deze nieuwe richting; de beats in ‘Voyager’ zijn onverwacht en misplaatst, af en toe steken toch weer donkere drones de kop op, en het afsluitende ‘Return To Jupiter’ is erg mooi, maar was op ‘Black Pyramid’ misschien beter tot zijn recht gekomen. Misschien dat Dumais en LeBlanc hun schip de volgende keer toch nog dieper de interstellaire ruimte in weten te sturen.

GC #114

Ensemble Pearl is de nieuwe ‘superband’ van Stephen O’Malley (Sunn O))), Khanate, KTL,…), Atsuo (Boris), Michio Kurihara (Ghost, Boris) en Bill Herzog (Jesse Sykes & The Sweet Hereafter). Met zo’n kanonnen creëer je bepaalde verwachtingen, ook al zullen die niet voor iedereen gelijk zijn. Wie versmachtende doom met de voet op het gaspedaal voorspelde, die is eraan voor de moeite, want dat is niet het soort ‘heavy’ van Ensemble Pearl, waarbij alles in het teken van de spaarzaamheid staat. De band beweert de inspiratie vooral gehaald te hebben bij Link Wray, de Earth van ‘Hex’ en de oude Tangerine Dream. Hoewel de link met Wray enkel in stand gehouden wordt door redelijk wat twang in het spel van de aanvoerder, zijn de twee andere vergelijkingen gepaster. Vanaf opener ‘Ghost Parade’ wordt gesteund op O’Malleys spaarzaam uitgedeeld aanslagen, die rustig mogen uitdoven. ‘Painting On A Corpse’ volgt een vergelijkbare route, maar is donkerder en claustrofobisch. Het dromerige ‘Wray’, waarvoor gastviolisten Timb Harris en Eyvind Kang aandraven, neigt meer naar de avant-garde, net als het kosmisch getinte ‘Giant’, waarin het niet duidelijk is wat je precies hoort: snerpende doedelzak, analoge synths, EBow? Het klinkt alleszins meer als modulaire synth-experimenten dan als logge drone droom. Met ‘Island Epipahny’ en ‘Sexy Angle’ heeft het kwartet ook twee kolossen in de aanbieding voor hen zij die graag het hoofd meeschudden op lome grooves. Terwijl je bij de twintig minuten durende afsluiter toch iets op je honger blijft zitten, bevat ‘Island Epiphany’ een tweede helft die door Kurihara’s gitaarspel naar een gierende climax gestuwd wordt. Het album is zeker de moeite, maar dan vooral voor degenen die weten én aanvaarden dat Sunn O))) & co. niet enkel synoniem staan voor auditieve modderstromen.

GC #114

Mafketelmuziek. Het Japanse viertal Tetuzi Akiyama (‘resonator guitar with samurai sword’), Naoaki Miyamoto (elektrische gitaar), Utah Kawasaki (analoge synthesizer) en Atsuhiro Ito (optron) maakt niet de patserige hardrockpastiche die je van zo’n naam verwacht, maar het sluit ook niet aan bij eerdere ervaringen met deze muzikanten, iets dat misschien te maken heeft met het feit dat deze opnames al dateren van 2004. Vooral gitarist Akiyama past in een traditie van Japanse gitaarmeesters als Keiji Haino, Otomo Yoshihide, Michio Kurihara en Makoto Kawabata. Je vindt op het net allerhande releases en clipjes van de man, gaande van John Fahey-achtige folkstukken voor akoestische gitaar, tot kromme bluesrock en vrije improvisatie. Deze ondoordringbare drone van vijftig minuten is echter nog heel andere koek. Van ritmisch gebeuk, massief gezeur en dof gebrom tot irritant gekraak: het is slechts bij momenten dat je een gitaar kan ontwaren in deze kolossale geluidsmuur, die bitter weinig licht toelaat en de luisteraar vooral wil versmachten. Best intrigerend, maar dit is spul dat je, net als de Moogsymfonie die Sunn O))) ooit speelde, eigenlijk live moet ondergaan, dat je ingewanden van plaats doet veranderen, bij de lurven grijpt en voor de volledige duur tegen de muur plamuurt. Zelfs met een koptelefoon op heb je voortdurend het gevoel dat je iets essentieels ontglipt.

GC #114

Na een aantal keren live te hebben geïmproviseerd, togen Miasmah-baas Erik Skodvin (Deaf Center), Italiaanse percussionist Andrea Belfi en veelspeler Aidan Baker (Nadja) een kelderstudio in – hoe kan het ook anders – Berlijn om hun hersenspinsels vast te leggen voor het nageslacht. Niet onverwacht is het resultaat donker, maar ook weer niet zo donker als het persbericht ons wil doen geloven. De suggestie dat de muziek op ‘Brick Mask’ “geworteld is in metal” lijkt meer een poging om aan te haken bij het huidige avantgardistische crossover-genre bij uitstek, dan dat het erg veel over de muziek zegt. Een portie dreigende gitaarfeedback maakt nog geen Sunn O))). Daarbij is de belangrijkste rol weggelegd voor Belfi’s percussie, niet een element dat in de metal erg bepalend is. Hier vormt ze juist de ruggengraat, zowel door de andere, dwalende elementen bij elkaar te houden, als door de verschillende fases in de nummers af te bakenen. Na een kalm begin waarin hij met brushes over de drums veegt terwijl flarden gitaar en onherkenbare elektronica langs wuiven, gaat de muziek opeens open wanneer nerveus getik op de cymbalen de luisteraar recht op doet zitten. Gitaarfeedback zingt beheerst rond, maar uitbarstingen blijven uit. Het tweede nummer volgt eenzelfde structuur: metaalpercussie en vervolgens ingehouden, maar drukke drums bepalen de lijn, terwijl Skodvin en Baker er met hun laptop, gitaar en bas een beetje omheen vaagneuzen. Hetgeen, niet geheel onverwacht, doet denken aan ongestructureerde Deaf Center en de wat “lossere” soloplaten van Baker, zoals ‘The Sea Swells A Bit’. Het kalme ‘Plants’ heeft door de ruis-gelijk-regen en rare gitaaraccenten een soort doomy zwoelheid, terwijl in het sluitstuk de spanning tussen nervositeit en loomheid maximaal is. Geen onmisbare plaat, maar een aardige indruk van hoe het er live aan toe ging in die ongetwijfeld donkere Duitse zaaltjes.

GC #112

Greg Anderson, labelbaas en heersend lid van het machtige Sunn o))), heeft zin in metalcore en andere snelle hardcorevarianten. Enabler passeerde al aan onze oren en ook Xibalba moet het absoluut niet hebben van drones en andere traagheid. De beuk erin, alsof het einde van de wereld aanstaande is. De band is dan ook genoemd naar een begrip uit de Mayamythologie, dat ‘plaats der angst’ betekent. Vijf van agressie barstende latino’s uit Californië zijn het, die op hun website pronken met brown pride. Metalcore is wat de band brengt, en die is bij momenten goed tot zeer goed. Een schreeuwende Nate Rebelledo onderscheidt zich al omdat hij geen grunts gebruikt, wat bij dit soort muziek nochtans gemeengoed is. Het drumwerk doet soms wat denken aan Sepultura terwijl de gitaren heel erg metal zijn. Een perfecte mengeling van genres dus, waarbij meermaals over het sludgemuurtje wordt gekeken om de boel nog wat meer op te fokken en vooral loodzwaar te doen klinken. ‘Hasta La Muerte’, het debuut van deze band, zal daardoor zeker goed vallen bij liefhebbers van Black Breath en The Secret maar ook bij hen die platen van Bolt Thrower of Crowbar in de kast hebben. Greg Anderson, die andere held van Sunn o))), kon het niet laten zich eens goed te laten gaan en speelt gitaar op ‘The Flood’, de absolute kraker van de plaat, en op ‘Cold’. Een beetje de vreemde eend is ‘Mala Mujer’, gezongen door Esther Banuelos naar een tekst van Thin Lizzy. Het nummer valt niet alleen uit de toon, de vrouwelijke zang werkt absoluut niet. Allicht is Esther het vriendinnetje van de een of de ander, waardoor ze ook eens mocht kwelen. Voor ons hoefde dit niet. Voor de rest: geen klachten.

GC #111

Met het resultaat van de samenwerking tussen Locrian en Christoph Heemann voegt het uitstekende Handmade Birds-label een nieuwe donkere parel aan zijn catalogus toe. Locrian – Stepehen Hess (On, Ural Umbo), André Foisy en Terence Hannum – hield ons al eerder uit de slaap met een boosaardige mix van dark ambient en ritual industrial, vaak versluierd in een black metal-waas, zoals op het uitstekende ‘The Clearing’ (recentelijk heruitgegeven op Relapse). Oudgediende Christoph Heemann maakte lang geleden naam met H.N.A.S., maar zal bij een jongere generatie vooral bekend zijn door zijn vele samenwerkingen, zoals met Nurse With Wound, Current 93 en Andrew Chalk, en nu dus Locrian. Heemann doet met zijn experimenteerdrift zijn best hun loodzware geluid te verluchtigen, waardoor de plaat wat minder alles-of-niets-boos is dan hun eerdere platen. Het openingsnummer groeit uit een aftrap door neofolky gitaren naar een mooi gelaagd spel van orgel, drones en feedback, voortgedreven door Hess’ tribale getrommel. Na de climax volgt een mooi rustpunt van geïmproviseerde piano. Daarna daalt de plaat af in de donkere krochten waar Locrian zo goed in is, maar zonder alles met lawaaistormen in het rood te duwen. Mysterieus galmende tonen, gedempt gitaarspel en een verdwaalde piano zetten de toon (en deden ons denken aan Nurse With Wounds remix-plaat van Sunn O))) van eind vorig jaar), waarna Hannum al krijsend zijn afkeer van licht komt betuigen. Plaat twee (vrijwel alles op Handmade Birds is vinyl-only) begint met een spannend, spooky dark ambient nummer, waarna de weg vrij is voor de gedragen afsluiter waarin gelaagde stemmen de plaat tot een haast ritueel einde brengen. Een mooie, donkere plaat, die netjes naast de laatste Ural Umbo in de kast past.

GC #111

Hij was nooit het type om op z’n lauweren te gaan rusten, maar de voorbije jaren is de Australische gitaarsjamaan wel heel erg druk in de weer. Eerder dit jaar verraste hij nog met het knappe en naar zijn normen erg diverse ‘Audience Of One’ (een ‘ballade’! een stukje neoklassiek! een Ace Frehley-cover!), dat al afweek van de paden die hij doorgaans betreedt (schimmig gitaarwerk of steviger noise/drone-exploten met volk als Keiji Haino, Jim O’Rourke en de paters van Sunn O)))), nu keert hij ineens terug met nog een album dat afwijkt van de stijl en sound waarmee hij naam en faam vestigde. Op ‘Sagittarian Domain’ staat hij er grotendeels weer alleen voor en brengt hij slechts één nummer van een dik half uur. Opmerkelijk is dat het niet gaat over de typische dromerige klanktapijten of versmachtende noise, maar een hypnotiserende, eindeloos doordraaiende variatie op een klassieke krautgroove, met repetitief drumwerk, een pulserende Moog bas en voortdurend wisselende en variërende gitaarpartijen. Het is niet vernieuwend en niet bepaald opwindend, omdat er eigenlijk geen noemenswaardige climax aan te pas komt, al krijgt de compositie halverwege meer reliëf, kruipen de psychelische- en feedback-effecten – die hier en daar zelfs aan het werk van Robert Fripp doen denken – op de voorgrond en wordt het geheel in een vaag Oosters aandoend sausje gegoten. Nadat het stuk over z’n voorzichtige piek geraakt is, maken het ritme van drums en Moog ineens ruimte voor een strijkerstrio (viool, altviool, cello), dat het stuk filmisch uitgeleide doet, al is het onduidelijk wat de link tussen de twee delen is. ‘Sagittarian Domain’ valt daarom ook eerder op door z’n verrassingseffect dan door z’n kwaliteit, al kunnen de fans dit kleinood zeker zonder aarzelen aanschaffen.

GC #110

“You should have told your children/That we are alone.” Aan de opvoedkundige adviezen die iemand geeft, herken je zijn ware aard, zullen we maar zeggen. De veelzeggende regel komt uit het openingsnummer van ‘Dark Age’, in meerdere opzichten een soort bekentenisplaat van Daniel O’Sullivan. We kennen O’Sullivan als bandlid van duistere freejazz-, impro- en metalacts als Guapo, Ulver en Æthenor, en recentelijk ook als live bandlid van Sunn O))). Met die projecten wist hij menig potje te breken op de Gonzo (circus)-burelen. Maar wie door het lezen van die namen enthousiast is geraakt voor deze plaat, kunnen we maar beter snel weer kalmeren met de mededeling dat O’Sullivan zijn project Mothlite gebruikt om zijn liefde voor Tears For Fears, The Cure en Cocteau Twins te uiten. Kortom, dit is emo-synthpop met een dikke eighties-saus eroverheen. Zeer goed uitgevoerd, daar niet van, met interessante songstructuren, een vlekkeloze productie en genoeg hooks en refreintjes om een uitstekende show te geven op een gothic-festival als Summer Darkness. Maar ons lukt het maar moeilijk om door ‘s mans pathetische, weinig zuivere vocalen, de melodramatische teksten en de bombastische jaren 1980 drums heen te luisteren. Zijn overige projecten laten zien dat de man meer dan voldoende kwaliteiten in huis heeft, en de enthousiaste reacties op deze plaat vanuit de doelgroep laten zien dat hij ook hier weer op het goede spoor zit. Leuk voor hen, maar wij passen even.

GC #109

‘Delusion Of Hope’ is het derde album van Reto Mäder (RM74) en Steven Hess, lid van onder meer On (met Sylvain Chauveau) en Pan•American als Ural Umbo. Op hun eerste platen haalden ze naast elektronica alles uit de kast voor het creëren van zware, donkere muziek die het midden hield tussen dark ambient, gothic noise en drones. Hetzelfde geldt in hoofdlijnen voor hun derde album, ‘Delusion Of Hope’, maar deze plaat is veel gevarieerder en daarmee ook een stuk beter. Voorheen vonden de heren het voldoende om diep en donker te dronen, om daar vervolgens met bellen en opgerekte stemmen een vaag rituele sfeer aan toe te voegen. Zo begint ‘Delusion Of Hope’ ook, maar nadat de eerste golf is aangezwollen en weer weggeëbd, wordt de luisteraar na een aanvankelijk kalm begin overvallen door agressieve tribale percussie, die het nummer een onstuitbare vaart geeft. Na een kalm maar niet minder dreigend interludium dat klinkt als heidense stemmen die worden begraven in de uitloopgroef van een Dead Can Dance-plaat, komen gitaren en drums tevoorschijn en de constante dreiging tot uitbarsting. ‘Self Fulfilling Prophecy’ is een zwaar stuk drone-rock dat zal appelleren aan fans van Nadja, AUN en Sunn O))), maar dat ook volkomen logisch past tussen de ambient stukken ervoor en erna. Dezelfde mix van stijlen wordt de rest van de plaat voortgezet, waarbij we soms denken aan SPK’s ‘Zamia Lehmanni’, verborgen onder immer dreigende drones. Aanrader voor liefhebbers van zwaar en donker.

GC #108

‘Aestuarium’ van Jessika Keeny en Eyvind Kang is niet het soort release dat wij doorgaans associëren met Editions Mego, het label van Peter Rehberg (Pita). Daarbij denken we immers spontaan aan abstracte elektronica, drones of noise van onder meer Kevin Drumm, COH, Daniel Menche of KTL; en niet zozeer aan minimalistische, akoestische (en Keltisch getinte) folk. Ten onrechte blijkt nu. Want op Ideologic Organ, het sublabel van Editions Mego waarvoor Stephen O’Malley de artistieke lijnen uitzet, blijkt de klemtoon namelijk te liggen op akoestische muziek, uiteraard met een randje. Bovendien hebben we hier niet te maken met traditionele folkmuzikanten. Violist Kang heeft onder meer gewerkt met en voor Sunn O))), Bill Frisell, Mr. Bungle, Secret Chiefs 3 en Laurie Anderson. Vocaliste Kenney was net als Kang te horen op ‘Monoliths & Dimensions’ van SunnO))) en deed mee op het debuutalbum van Asva, ‘Futurist’s Against The Ocean’. Beiden zijn dus gepokt en gemazeld in het experimentele circuit. Vandaar dat ‘Aestuarium’ ook niet zo maar een brave folkplaat is geworden. De combinatie van de uitzonderlijke straffe stem van Kenney en de erg spaarzame begeleiding van Kang is fascinerend in al haar directe kaalheid. Denk daarbij aan Lisa Gerrard en de Middeleeuwse escapes van Dead Can Dance en u weet precies wat we bedoelen. Ook op vinyl geperst is ‘MP3 Deviation #8’: een academische conceptplaat opgehangen aan nieuwe software om mp3’s te verstoren. Hiervoor werkte Yasunao Tone samen met onderzoekers van het New Aesthetics In Computer Music-team van de Universiteit van York. Het resultaat is, de praatjes achteraf ten spijt, een pretentieuze, onverteerbare, niet te beluisteren bak kankerherrie. Live of als performance op een debiel volume kan dit misschien nog enigszins (enkele minuten) werken; thuis is dit gewoon niets meer of minder dan irritant lawaai. Maar uiteraard geldt ook hier: ieder dier zijn plezier!

GC #108

Freerockimprovisaties, gitaarslager bij Sunn O))), elektronische variaties op het werk van Morton Feldman, zweverige ambient: we zijn wel wat gewend van Oren Ambarchi. Maar met ‘Audience Of One’ weet hij ons toch te verrassen met weer een nieuw aspect aan zijn muziek. Want opener ‘Salt’ is een ronduit liefelijk nummer, waarin Paul Duncan (Warm Ghost) weemoedig zingt tegen een zachte backing van minimale elektrische piano en langzaam aanzwellende strijkers. We hadden het eerder op een plaat van Tobias Lilja verwacht dan bij Ambarchi. Het zwaartepunt van de plaat is vervolgens ‘Knots’, waarop ook Eyvind Kang, Josiah Boothby en Joe Talia meedoen. Het nummer ontwikkelt zich in een half uur van een beheerste, zij het dreigende dronescape, naar een freerock uitbarsting, en weer terug. Nerveus getik op de cymbalen begeleid de groei van het nummer, dat met elektronica, gitaar, iets dat klinkt als een didgeridoo steeds meer aan gewicht wint, tot het halverwege tot uitbarsting komt met feedbackende gitaarwaanzin en geïmproviseerde drums. Het nummer daalt daarna af naar een statisch veld van drones en strijkers. Jessika Kenney zingt vervolgens op het etherische en (alweer) fragiele ‘Passage’, waarop ze wordt bijgestaan door Kang op viool, terwijl Ambarchi tokkelt. Als slot heeft Ambarchi nog een laatste verrassing in petto: een cover van ‘Fractured Mirror’, van Kiss-gitarist Ace Frehley. Dat nummer was de Bowie-esque uitzondering op de hardrock van zijn eerste solo-plaat, en Ambarchi stript ook de laatste rockelementen er uit. Een subtiele drummachine begeleidt een tweetal akoestische gitaren en een zacht hummende Ambarchi. Helaas laat hij ook de sologitaar die het oorspronkelijke nummer halverwege naar een hoger niveau tilt achterwege, waardoor het nummer een beetje oeverloos wordt. Maar dat kan niet verhullen dat dit een van de meest gevarieerde en sterke albums is in Ambarchi’s omvangrijke oeuvre.

GC #108

Eyvind Kang zal in deze kolommen vooral bekend zijn om zijn samenwerkingen met Six Organs Of Admittance, Blonde Redhead en Sunn O))), maar de viool- en viola-speler maakte ook een hele reeks soloplaten. Veel daarvan bevinden zich aan het voorfront van avant-garde, experiment en noise, maar Kang heeft meer noten op zijn zang. Op ‘The Narrow Garden’ reist hij heen en weer tussen de middeleeuwen en Arabië. Nummers als ‘Mineralia’ en ‘Nobis Natatis’ weten wij niet anders te omschrijven dan “hoofse melodieën”. Let wel, neo-middeleeuws is geen genre waar we erg goed thuis in zijn. Verder dan mid-periode Dead Can Dance komen we meestal niet (of het moet Corvus Corax zijn, maar dat is wat ons betreft gewoon een hoempapa-band met doedelzakken en een hang naar ars nova-melodieën), dus vergeef ons de mogelijk gebrekkige vergelijkingen. Fraaie composities met de voor middeleeuwse muziek zo typerende naïeve speelsheid en eenvoud, uitgevoerd door vrouwenstemmen en een klassiek ensemble met veel percussie. Die laatste is veelal oosters van karakter, en elders maken de introductie van zwierige strijkers en bezwerende fluit dat gevoel nog sterker. Het bijna formele karakter van de nummers krijgt halverwege tegengewicht van twee nummers die de luisteraar met dissonant snarenspel in angstige afwachting houden. De ontlading komt vervolgens in de slepende afsluiter, die de luisteraar door de muzikale equivalent van een Indiaas sprookje leidt. Na een initiële worsteling met de door Kang gekozen stijl blijkt ‘The Narrow Garden’ dan uiteindelijk toch een knappe en meeslepende plaat te zijn.

GC #107

Componist en violist Eyvind Kang is wellicht het meest bekend van zijn bijdragen aan het werk van collega’s als John Zorn, Bill Frisell en Marc Ribot. Ook zijn eigen werk is in deze ruime hoek te plaatsen. Hij componeert vaak jazz met een klassieke benadering, maar noisy of juist folky elementen sluit hij niet uit. ‘Visible Breath’ is een lp met drie eigen composities die vooral ingetogen, sober en vrij minimalistisch zijn. Kant A van het vinyl bevat twee composities die sinds november 2008 op de plank lagen; in diezelfde periode werkte Kang mee aan ‘Monoliths & Dimensions’ van Sunn O))), net als zes anderen die hier bij Kang te horen zijn. De ervaring met Sunn O))) hebben ze ongetwijfeld meegenomen naar ‘Visible Breath’. Het titelnummer laat verschillende lange tonen horen, van strijkinstrumenten, blaasinstrumenten en een stem. Terwijl sommige vrij monotoon aanhouden, stijgen en dalen andere tonen, traag, zodat er circulaire bewegingen worden gesuggereerd. Het enigszins duistere geluid wordt steeds voller. Als dan het geperste trompetgeluid van Cuong Vu klinkt, lijkt dat de opmaat voor een breed en vol cirkelend geluid van violen, stem en donkere trombones (Stewart Dempster en Julian Priester) en hobo (Taina Karr). De trompet lijkt daar vooral geïmproviseerde lijnen overheen te werpen. Kant B bevat een gloednieuwe compositie, die perfect aansluit bij de minimale composities uit 2008. Susan Alcorn op pedal steel guitar en Janel Leppin op een aangepaste cello spelen een compositie van zo’n zeventien minuten. Gestreken, herhaalde lijnen met lichte variaties worden gecombineerd met getokkelde loopjes. Het gestreken geluid is soms krasserig, resonerend en spannend. In verschillende delen, waaruit de gehele compositie bestaat, onderzoeken gitaar en cello harmonie, verschiltonen en variaties. De muziek op dit album is puur en precies, en kan keer op keer aandachtig worden genoten.

GC #106

Aun kent vele vormen. Een paar jaar geleden maakte het vehikel van Canadees Martin Dumais nog donkere drones, vervolgens besproken we zijn album ‘VII’ als een kruising tussen Scorn en Sunn O))) en het daaropvolgende ‘Black Pyramid’ paste in het vakje dark ambient. Genres die voor het ongeoefende oor wellicht dicht bij elkaar liggen, maar binnen al dat donkers niettemin een veelzijdig oeuvre vormen. En nu schuift Dumais, inmiddels vergezeld van Julie Leblanc, door naar het volgende schemergebied, dat van de shoegaze. De gitaren, de ruis en de drones staan in dienst van een dromerige geluidsnevel waar Leblancs stem als een hemelse sirene doorheen waaiert. Zo nu en dan loopt ergens in de mist ook nog een drummachine mee, waarmee Aun zich in My Bloody Valentine– en Altar Eagle-territorium begeeft. De meer amorfe nummers vol ruis en uitgestrekte gitaartonen zullen in de smaak vallen bij wie Troum of het laatste album van Jefre Cantu-Ledesma een warm hart toedragen. Niet zo overrompelend als ‘VII’, maar de moeite van het luisteren waard. Veel verstilder is ‘Dear And Unfamiliar’ van Birds Of Passage & Leonardo Rosado. Birds Of Passage is de nom de plume van de Nieuw-Zeelandse singer-songwriter Alicia Merz, die eerder dit jaar het zeer fraaie ‘Without The World’ maakte, een album vol etherische, half gefluisterde poëzie tegen een kale achtergrond van gitaar en elektronica. Portugees Rosado maakte een aantal platen vol warme ambient met field recordings, een beetje in de lijn van het 12K label. Samen produceren ze de som der delen – waar niks mis mee is. Abstracte ambient als een heiige dag, waarbij net onder het oppervlak percussie, gitaar of piano te horen is, soms met een Aziatisch karakter en een hoofdrol voor Merz’ lome, intense stem. De melancholie is in die stem ingesloten, maar door het warme geluid dat Rosado produceert, is het resultaat minder zwaarmoedig dan Merz’ solowerk (en ook een beetje meanderend, tegen het einde). Goed voor iedereen die het niet op de heupen krijgt van half-fluisterende vrouwen en voor de gelukkige bezitters van de Winter’s Day 7inch op Morc van vorig jaar (om nog maar eens een veel te gelimiteerd plaatje te pluggen). De laatste nieuwe oogst van Denovali is van de hand van White Darkness, het soloproject van Jason Köhnen, beter bekend als Bong-Ra en bassist van The Kilimanjaro Darkjazz Ensemble. ‘Tokage’ ligt wel enigszins in het verlengde van die laatste band, al heeft de Utrechtenaar met name het donkere behouden. Trage, breed uitgemeten doom-jazz drums slepen de luisteraar door een zombie-mars heen, terwijl een omineus galmende piano allerhande onheil belooft. Sinistere elektronica en een afgeknepen huilende gitaar maken de horrorsoundtrack compleet. Halverwege duikt Rachael Kozak (Hecate) op om ons met raspend black metal-gefluister à la Diamanda Galás verder te ontregelen. ‘Tokage’ leunt zwaar en effectief op een zwartgallige sfeer, maar tegelijk is het ook een hele zit. Het wegstervende gekreun komt na drie kwartier dan ook als een verlossing.

GC #105

Een kameraad, Danny O’Really, stuurde ons twee cdt’jes op waaraan hij zelf heeft meegewerkt. Zijn indrukwekkende carrière als producer (werkte met bekende bands, onder meer Birthday Party, maar ook met de obscuurste bands mogelijk) en als averechts muzikant (Plastered, Blisters) staat garant voor kwaliteit en eigenzinnigheid. Hij is een aimabel man en vader die resideert in Amsterdam maar bij wie de kriebels alsmaar urgenter de weg naar Berlijn tonen. En dan stuurt hij ons schijfjes op van Berlijnse bands, dus zijn verhuizing zal niet lang meer op zich laten wachten, zeker niet nu hij deel uitmaakt van Tunguska, voorheen een duo. Eerst was er Bolz’n, waarvan we de schitterende cd ‘Spalt>Funktion’ in ons rek hebben. Experimentele, geïmproviseerde afbraakmetal die door een batterij elektronica wordt gejaagd en waarboven stemvirtuoze Alexandra Von Bolzen uitstijgt. Het overdonderende succes deed de band splitten, maar de leden gaan verder. Gitarist Gunnar werd Hatz, samen met bassist Basti werd hij Tunguska, en Basti werd Headcleaner. Verwarring stichten, ja hoor, daar zijn de heren sterk in. De plaat van Hatz is de meest lawaaierige, hoe vreemd het ook mag klinken. Grind, death en loodzware drones maken dit tot een uitermate geschifte plaat die de grenzen van voornoemde genres mijlen verlegt. Takkeherrie zoals ons brein het graag heeft: onnavolgbaar en daarom des te leuker. Tunguska, waarvan de man eveneens deel uit maakt, speelt dan weer ingetogen, melancholische donker klinkende dronemuziek, minder bombastisch dan Sunn O))), wel even meeslepend. Net hier zouden we denken dat het om een band van één persoon gaat, maar ze zijn op deze plaat met zijn tweeën, en voor de volgende en de sporadische concerten zelfs met zijn drieën. Al zal de martelende manier waarop Danny zijn bas behandelt, ongetwijfeld voor meer terreur zorgen. Zelf legt hij de laatste hand aan een nieuw Blisters-album, en dat wordt ongetwijfeld voer voor mensen die al eens Raxinasky aan het werk zagen, waar hij ook zo zijn banden mee heeft, of liever had, want ze zijn ten onder gegaan aan hun eigen chaos.

GC #102

Sinds tien jaar is het eigenzinnige Leuvense label Zeal thuishaven voor een aantal fijnzinnige groepen uit vooral het indie en folkgenre. Het label kwam de laatste jaren pas echt boven de radar uit met de release van het debuut van Isbells. Maar dat ze bij Zeal een neus hebben voor fijne jonge bands bewijzen ze nu opnieuw met de release van het debuut van het West-Vlaamse Low Vertical. Met ‘I Saw A Landscape Once’ levert de band een eigenzinnige plaat af die het elektronische gefriemel van later werk van Radiohead koppelt aan soms krachtige indiesongs, zoals het korte titelnummer. De plaat bewandelt een dunne wankele lijn tussen ingetogenheid en euforie, maar dondert er niet af. Daarvoor werd de productie te strak in de hand gehouden door Wouter Vlaeminck van Tomàn. Hij zorgt er samen met de band voor dat ondanks de vele ideeën die in de verschillende songs worden gestopt het geheel klinkt als een mooie eenheid. Bandlid Seppe Van den Berghe mocht zich dan ook nog bezighouden met het werkelijk prachtige artwork van het album. Al die factoren opgeteld levert een meer dan geslaagd debuut op. Een plaat die de mooie boom die Zeal op tien jaar tijd is geworden een mooie nieuwe vertakking bezorgt. (www.lowvertical.be). Onze brievenbus werd ook nog gevuld met de ‘September ep’ van het uit Leuven opererende Tannhauser. Hun in eigen beheer uitgebrachte debuut ‘Löven’ was een genreoefening op het werk van My Bloody Valentine. Het resultaat was halfslachtig te noemen en het gevaar een epigoon te zijn loerde om de hoek. Dit mini-album is opgedeeld in twee delen. De eerste vier nummers zijn nieuw, de vijf volgende verschenen op de oudere ‘Almost’ ep. In de bijgevoegde bio noemen ze de meest uiteenlopende invloeden. Kraftwerk, Sunn O))), Liars, wij horen het niet. Het lijkt ons dat de band nog altijd op zoek is naar een eigen gezicht. In afwachting van het resultaat van die zoektocht wachten wij nog met een definitief oordeel over de band. Voorlopig is het oordeel negatief.

GC #102

Juv is Marius Von der Fehr en Are Mokkelbost (Single Unit, Killl), twee Noren die tussen 1996 en 1998 een reeks nummers opnamen, maar nooit eerder uitbrachten. Waarom is ons niet helemaal duidelijk. Misschien vonden ze de tijd niet rijp of misschien was er geen label dat er aan wilde. In dat laatste geval hebben ze het goed getroffen met Miasmah, want Juv past prima binnen hun catalogus van modern klassiek, ambient en drones. Von der Fehr en Mokkelbost speelden eerder samen in Arm, dat in geïmproviseerde elektronica grossierde, maar als Juv komt hun donkere kant tot uiting. De plaat begint als een somberder variant van Deaf Center, de band van Miasmah-baas Erik Skodvin: dark ambient met orkestraal aandoende drones. De sfeer is drukkend en onheilspellend. Na een paar nummers doen gitaren hun intrede, en zijn net onder het oppervlak ijselijke geluiden hoorbaar. Misschien is het gegil, misschien gewoon nog meer feedback, in ieder geval geeft het de muziek een sinistere, en bij vlagen zelfs occulte sluier. Na een nummer in de geest van Sunn O))), nemen de heren wat gas terug, en de tweede helft van de plaat bestaat grotendeels uit donkere tonen in de lijn van Artefactums ‘Rosarium Hermeticum’, Sinke Dûs en Halo Manashs ‘Se Its En’. Niet allemaal even verrassend dus; in zeker zin is het dan ook jammer dat deze plaat nu pas uitkomt. Was hij dertien jaar geleden verschenen, dan was de combinatie van dark ambient, doomgitaren en grimmige teneur wel als zeer vooruitstrevend gezien, vermoeden wij.