Free Radicals

De ‘filmindustrie’ anders bekeken

Filmmaker Pip Chodorov verbindt persoonlijke geschiedenis met de ontwikkeling van experimentele cinema in zijn documentaire ‘Free Radicals’ over onafhankelijke filmmakers als Len Lye, Jonas Mekas en Stan Brakhage. Of ‘Free Radicals’ nu nog mogelijk zijn, is echter de vraag.

Het idee om ‘Free Radicals’ te maken, ontstond tijdens het bekijken van Wim Wenders’ ‘The Soul of a Man’ (2003). “Het indrukwekkende openingshot toont de Voyager-satelliet. Een voice-over vertelt dat ook de stem van Big Bill Broonzy meereist als cultureel erfgoed van de mensheid. Toen bedacht ik: deze man (een Afro-Amerikaanse blueszanger, songwriter en gitarist uit de jaren 1920, rt) heeft het aanzien van de westerse muziek grondig veranderd, maar stierf in complete vergetelheid en armoede. Pas daarna kwam de erkenning. Met ‘Free Radicals’ wilde ik de avant-gardefilmmakers, die intussen vrienden van me waren geworden, nog bij leven erkenning bezorgen. Ik had al sinds 2001 voor de televisiezender ARTE een reeks korte documentaires over hen gemaakt. Verder werd ik vaak gevraagd voor vertoningen van de filmprints, en bijbehorende lezingen. Dat werd erg vermoeiend en tijdrovend. Door een film te maken wilde ik als het ware mezelf vervangen en ook een groter publiek bereiken. Bovendien voelde ik me steeds meer geïnspireerd door de portretten van collega-filmmakers in Jonas Mekas’ filmdagboek. Er sprak een enorme verbondenheid en vriendschap uit. Ik wilde zijn werk voortzetten en jonge filmmakers inspireren. Ten slotte is ‘Free Radicals’ ook een eerbetoon aan mijn vader, die ook regisseur was en me inspireerde tot film maken.”
Uiteindelijk ging Pip Chodorovs ‘Free Radicals: A History of Experimental Cinema’ in wereldpremière tijdens het Internationaal Filmfestival Rotterdam 2011. De documentaire waaraan Chodorov zeven jaar werkte en die handelt over filmmakers die eerder al aan bod kwamen op het IFFR, kon immers niet ontbreken in de experimentele programmering van het IFFR. En enigszins verrassend eindigde de film zelfs in de publieks-top-20. Daarnaast is Chodorov actief als eigenzinnig distributeur en uitgever van experimentele films. Biedt zijn aanpak inspiratie aan jonge filmmakers en een haalbaar alternatief voor de op instorten staande traditionele filmindustrie?

Erkenning
Pip Chodorov (New York, 1965) begon al op zijn zesde met een super-8-camera te filmen, samen met vrienden op school. “In 1990 raakte ik betrokken bij de Parijse distributeur Light Cone en werd zo bevriend met Jonas Mekas. Hoewel ik aanvankelijk moeite had met zijn werk, besefte ik dat voortdurend registreren ook mijn levensproject was geworden, net zoals Mekas’ almaar doorgaande filmdagboek.” Al snel werden Mekas en aan hem verwante avant-gardefilmmakers een grote bron van inspiratie voor Chodorov.
Voor het idee een film werd, was Chodorov enkele jaren verder. “Een idee is altijd het begin van het einde, want dan moet je het doen. Ik sprak telkens met mensen hierover en uiteindelijk was er een producent van korte films die steeds aan mijn mouw trok. Toen hij uiteindelijk het benodigde budget – 60.000 euro – had verzameld, begon ik in 2009 met het afnemen van interviews en het verzamelen en ordenen van het materiaal. Tijdens een filmfestival maakte ik op mijn hotelkamer zo’n vierhonderd steekkaarten met telkens één zin of één idee van een scène en kwam zo tot de structuur van de film. Het oorspronkelijke uitgangspunt was het beroemde werk ‘Hungarian Dance’ (1931) van de Duits-Amerikaanse filmmaker Oskar Fischinger (1900-1967). Toen de erven-Fischinger dit plan dwarsboomden, kozen we voor het werk van Hans Richter als prelude. En dat werkte uiteindelijk ook veel beter. Mijn editor – Nicolas Rideau – en ik hebben uiteindelijk slechts vijf procent van het materiaal gebruikt. Rideaus inbreng was van onschatbare waarde, maar… it’s my life, it’s my footage, it’s my interviews, it’s my friends.
De kritiek dat Chodorov kiest voor telkens dezelfde namen, voor de ‘canon’, beaamt hij. “Dat is een probleem”, geeft hij toe, “Juist daarom is mijn stem zo vaak te horen in de film. Ik wil die keuze verdedigen. Het zijn niet alleen vrienden, hun werk schreeuwt ook om bredere erkenning.”

Vriendschap
Eerder dan een definitieve geschiedenis van deze ‘beweging’, is ‘Free Radicals’ dus een liefdevol portret geworden van vrienden, van een generatie filmmakers die door haar baanbrekende werk de experimentele cinema diepgaand heeft beïnvloed, maar nu langzaam uitdooft. “Free Radicals is voor mij een verhaal van vriendschap en overdracht tussen generaties geworden; niet alleen door mij verteld, maar vooral door de filmmakers zelf. Ik wilde niet te veel expliciteren, maar de kijker die vriendschap en solidariteit laten ervaren. Voor wie niet vertrouwd is met avant-gardecinema, is het filmhistorische verhaal daarom misschien iets moeilijker te volgen. Een andere – wellicht discutabele – keuze die ik maakte, was om alleen positieve quotes op te nemen. Uiteraard kwamen ook minder fraaie kanten naar boven tijdens de interviews – al waren sommige ruzies eerder grappig dan pijnlijk. Zo waren Ken Jacobs en Jonas Mekas een paar maanden gebrouilleerd nadat Mekas had gegrapt dat je met George Bush tenminste een biertje kon gaan drinken, terwijl dat met Ralph Nadar geen optie zou zijn. Maar, vroeg Jacobs zich af, had Mekas dat überhaupt wel gemerkt? Dat soort spanningen en na-ijver bleken uiteindelijk irrelevant voor het grotere verhaal. Het inspirerende zit juist in het oprechte respect voor elkaars werk en de onderlinge hulp die ze elkaar boden.”
Zoals al aangehaald, begint Chodorov bij de Duitse avant-gardist Hans Richter (1888-1976). Met zijn experimentele film ‘Rhytmus 21’ (uit 1921) – het resultaat van jaren onderzoek naar abstracte vormen en ritme – brak volgens Chodorov een nieuw tijdperk aan. Film barstte uit zijn narratieve voegen en ontdeed zich van het stigma van populaire cultuur. Het zoeken naar nieuwe technieken, andere vormen en het ‘alternatieve verhaal’ begon. Natuurlijk was Richter niet de enige filmmaker in Europa die aan het experimenteren was, maar op de vlucht voor het naziregime kwam hij begin jaren 1940 in New York terecht, waar hij als filmdocent werkte en jonge filmmakers beïnvloedde. Eén daarvan was schilder Robert ‘Bob’ Breer, die in 1949 juist de Verenigde Staten ontvluchtte en naar Parijs trok. Daar werkte hij aan zijn abstracte animaties (‘Form Phases’), die eveneens een mijlpaal in de avant-gardecinema vormen. Breer was een paar jaar geleden ‘filmmaker in focus’ op het IFFR en bleek een begenadigd verteller. Het is jammer dat hij in ‘Free Radicals’ enigszins onderbelicht blijft. De innige vriendschap tussen Chodorov en Breer blijkt helaas ook geen nieuwe inzichten te hebben opgeleverd. De Oostenrijkse filmmaker Peter Kubelka (1934) komt eveneens zijdelings aan bod. Zijn bescheiden maar invloedrijke oeuvre is getekend door gebrek aan middelen en ruzie met opdrachtgevers. Maar juist daardoor is het heel precies en inventief, met name in de montage die – net als bij Richter – op ritmische patronen is gebaseerd. En ook Kubelka was zowel in Europa als in de Verenigde Staten actief, waar hij al vroeg in contact kwam met Jonas Mekas. Uiteraard ontbreekt Len Lye’s beroemde korte film ‘Free Radicals’ (1958) – waarnaar de documentaire is vernoemd – niet. De Nieuw-Zeelandse filmmaker en beeldend kunstenaar Lye bekraste de filmemulsie zodat er abstracte patronen ontstonden.

Coöperatieven
De meeste aandacht gaat echter uit naar de nu 89-jarige Jonas Mekas. De van oorsprong Litouwer is het prototype van de filmmaker-activist. Tijdens het recente Occupy Wall Street-protest droeg hij een bord met daarop in bibberig oudemannenhandschrift ‘Money never made something beautiful, people did’. Voor Mekas gaan kunst en verzet al levenslang samen, zonder dat hij het er vingerdik bovenop legt in zijn werk. Integendeel, zijn films zijn veeleer poëtisch, maar de gekozen onderwerpen – een uren durende ‘reportage’ over de terugkeer naar zijn geboorteland Litouwen, bijvoorbeeld – hebben een duidelijke politieke ondertoon. Ook kiest hij – veelal uit bittere noodzaak – voor een do-it-yourself werkwijze. Zo zette hij in 1962 in New York de Film-makers’ Co-Operative op, dat filmmakers steunt bij de productie en distributie van onafhankelijke, vaak kunstzinnige films en dat mede hierdoor een voorbeeld is geworden voor vele andere filmmakerscoöperatieven wereldwijd.
Daarnaast is Mekas, samen met onder anderen Peter Kubelka, een van de initiators van de Anthology Film Archives in New York: een intussen gerenommeerd instituut dat – op een niet altijd even wetenschappelijke wijze en met weinig middelen maar altijd met veel enthousiasme – onafhankelijke cinema conserveert, ontsluit en vertoont. Chodorov beseft dat zijn vriendschap met Mekas een kritische benadering in de weg staat en hij laat veel ruimte voor Mekas’ hang naar mythes. “Tijdens een vraaggesprek wees ik Jonas Mekas wel eens op een tegenstrijdigheid in zijn werk. Maar hij antwoordde alleen maar lachend: ‘You want me to tell the truth? That would be boring!’ Dat heb ik dus met opzet buiten de film gelaten, evenals de kanttekening die je kunt plaatsen bij de manier van werken van Anthology Film Archives. Jonas wilde geen curator zijn; iedereen die experimentele film maakte was welkom. Hij zette zich daarmee af tegen Amos Vogel van Cinema 16, die uitdrukkelijk wel werken selecteerde en ook documentaires en animatie vertoonde. Mekas’ eenzijdige aanpak heeft – anders dan die van Vogel – wel voor een zekere ghettoïsering van de experimentele film gezorgd”, geeft Chodorov toe.
Na Mekas besteedt Chodorov aandacht aan de jong overleden Stan Vanderbeek (1927-1984), die al vroeg de mogelijkheden van computers onderkende voor het maken van animatie en het onderzoeken van het medium film zelf. Terwijl de andere avant-gardefilmmakers kozen voor een ambachtelijke werkwijze, werden zijn aanpak en zijn vroege pleidooi voor integratie van kunst en technologie wel gewaardeerd en erkend.
Jammer genoeg raffelt Chodorov vervolgens het door geldgebrek en andere obstakels geplaagde leven en werk van Ken Jacobs (1933), Stan Brakhage (1933-2003) en de misschien wel invloedrijkste filmmaker, de Canadese multidisciplinaire kunstenaar Michael Snow (1926), een beetje af. Dat doet onrecht aan de zorgvuldige montage en aan de makers van hoogtepunten van de avant-gardecinema als het lyrische ‘Mothlight’ (1963, Stan Brakhage) en de visueel verbluffende structuralistische werken ‘Wavelength’ (1967) en ‘La Région Centrale’ (1971), beide van Michael Snow.

VHS versus dvd
Door deze keuzes is ‘Free Radicals’ ook een geschiedenis van de persoonlijke ontwikkeling van Pip Chodorov tot onafhankelijk filmmaker, activist en gedreven promotor van de onafhankelijke cinema. Geïnspireerd door Mekas richtte hij in 1994 Re:Voir op: een distributeur die zowel historische als nieuwe werken verdeelt. Daarnaast was hij in 1997 mede-oprichter van het filmlab L’Abominable in Asnières-sur-Seine. Hij hoopt met deze initiatieven de saamhorigheid van zijn grote voorbeelden onder beginnende filmmakers te stimuleren.
Volgens Chodorov bestaat dat gevoel onder filmmakers nog steeds, maar de betere omstandigheden nu dwingen minder tot een hechte samenwerking. “In het verleden was er voor onafhankelijke filmmakers geen enkele vorm van distributie. Ze moesten dus wel samenwerken om ‘ruimte’ voor zichzelf te creëren, bijvoorbeeld in coöperatieven zoals in Frankrijk en in de Verenigde Staten. Momenteel zijn er wereldwijd zo’n dertig niet-commerciële filmlabs waar filmmakers hun films zelf kunnen ontwikkelen en afwerken. Deze filmlabs drijven gelukkig wel nog op solidariteit, door het uitwisselen van materialen en kennis,” aldus Chodorov.
Naast distributie voor vertoning distribueert Re:Voir ook historische en nieuwe experimentele films op dvd. Dat is een lange (interne) strijd geweest voor Chodorov. In zijn ogen bood alleen VHS een acceptabele kwaliteit, maar de consument koopt al jarenlang geen VHS meer. “Noodgedwongen stapte ik een tijdje geleden over op het dvd-formaat. En ook al is de kwaliteit door nieuwe compressietechnieken sinds 1998 een stuk verbeterd, toch zou ik het liefst meteen alles uitbrengen in HD-kwaliteit, omdat je dan de exacte kleurnuances van de originele print kunt weergeven. Helaas is dat erg kostbaar”, verdedigt Chodorov zich.
Naast de late overstap naar dvd wordt Re:Voir geregeld verweten dat hij vaak nieuwe dvd’s aankondigt – zoals het voor 2011 aangekondigde maar nog steeds niet verschenen ‘Echoes of Silence’ van Peter Goldman – die dan pas jaren later of soms helemaal nooit uitkomen en dat hij nogal losjes omgaat met rechtenkwesties. “Het is een kwestie van prioriteiten stellen en van middelen. Ik moet telkens kiezen tussen belastingen, personeel, producties en filmmakers betalen. Dat heeft me – geef ik toe – al veel gedonder opgeleverd. Daarom hou ik me strikt aan mijn eigen selectiecriteria. En verder wil ik dat elke dvd perfect is, zelfs als dat de filmmakers, het publiek of filmcritici niets kan schelen. Ik heb nog werk van onder anderen Jonas Mekas – die ik trouwens nog behoorlijk wat geld verschuldigd ben – op de plank liggen.”
Om de financiële besognes wat te verlichten, werkt Chodorov ook samen met andere coöperatieve distributeurs zoals Sixpack of Lux of met kunstinstellingen zoals het Parijse Centre Pompidou. Mode-ontwerpster agnes b. – die de afgelopen jaren onder anderen de filmmakers Harmony Korine en F.J. Ossang onder haar vleugels heeft genomen – zal in de toekomst eveneens bijdragen tot nieuwe uitgaves.

Initiatief
De komende tijd zal Chodorov ook trachten de in 2005 opgerichte The Film Gallery – een plek waar je in een galerie-setting experimentele films in hun originele formaat kunt bekijken – nieuw leven in te blazen, voor zover de financiële en bureaucratische belemmeringen dat toelaten. “Een paar jaar geleden was het allemaal nog informeel en dat draaide goed. Vanaf het moment dat we een stichting hadden opgericht en subsidies hadden aangevraagd, was onze beroepskracht alleen nog met papierwerk bezig in plaats van programmeren. Toen we geen geld hadden was The Film Gallery eigenlijk veel actiever. Als Amerikaan ben ik van mening dat je een initiatief neemt omdat je het nodig vindt, niet omdat er subsidies voor zijn.”
Hoewel hij zich niet principieel afzet tegen subsidies, blijft zijn houding tweeslachtig. Hij is blij dat subsidies bestaan, zet zich in voor het inrichten van nieuwe subsidiekanalen voor experimentele filmmakers in Frankrijk en maakt er zelf weleens gebruik van. “We moeten dankbaar zijn voor het vangnet dat de subsidies in Europa ons bieden. Ze maken het mogelijk om ook effectief dingen te veranderen in de kunsten en in de samenleving. Daarnaast zijn subsidies een instrument om ervoor te zorgen dat ‘commodity culture’ of entertainment niet helemaal de ‘grassroots culture‘ of dat wat alternatief, experimenteel of kleinschalig is, overschaduwt. Maar tegelijk bestaat door subsidies het gevaar dat er een bubble in stand wordt gehouden waarbij de hele productie, distributie en vertoning van experimentele film afhankelijk is van subsidies en er geen enkele verbinding meer is met de huidige samenleving”, waarschuwt Chodorov.
Aan enig commercieel instinct ontbreekt het hem evenwel niet. Naast occasioneel lesgeven, geeft hij ook elk jaar – duurbetaalde – masterclasses aan Amerikaanse filmstudenten. Aan deze studenten vertelt hij ook telkens het ‘andere verhaal’ van do-it-yourself, ambachtelijk filmmaken, coöperatieven voor distributie en alternatieve vertoningsplekken. Naar eigen zeggen ziet Chodorov daar genoeg talent dat bereid is om het alternatief op te pakken. Leergeld in een andere vorm dus dan de vorige generatie heeft betaald…

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!