Onze kersverse hoofdredacteur Tijs Heesterbeek staat nu al een maand aan het artistieke roer van Gonzo (circus). Dat betekent dat deze Eindhovenaar nog een voorstellingsronde tegoed heeft. We praten over zijn eerste journalistieke stappen, de liefde voor de gitaar, Franse chanson en de toekomst van Gonzo (circus).
‘Ik heb Gonzo (circus) leren kennen toen ik voor Incubate Festival werkte. Ik ging daar aan de slag en viel meteen met mijn neus in de boter, want het festival begon binnen een maand. Dat was in 2007. Ik bekeek de perslijst en de rest van het communicatieteam vertelde me dat je vooral Gonzo (circus) te vriend moest houden. Daar moest ik dus echt alles voor doen. Gonzo (circus) zat op dezelfde lijn als Incubate, het voelde aan als een bondgenootschap.’
‘Tijdens mijn eerste jaar bij het festival kwam er een groot stuk over Incubate in Gonzo (circus). Die relatie is alleen maar gegroeid en beter geworden. Gonzo (circus) heeft altijd veel extra aandacht geschonken aan de kleine zaaltjes en alles wat in de rafelrandjes van de cultuurindustrie gebeurt.’
‘Ik mocht bij Incubate blijven omdat ik al heel snel na mijn aanstelling een artikel in De Volkskrant en NRC had geregeld. Dat is natuurlijk heel waardevol, maar dat raakt de rand van wat Incubate deed. Gonzo (circus) raakte de kern en bereikte het publiek dat we zelf voor ogen hadden.’
Hoe zie je het huidig cultuur- en medialandschap? Hoe past Gonzo (circus) daarin?
‘Gonzo (circus) laat zich niet leiden door hypes. Het blad schrijft over duurzame artistieke ontwikkelingen, die over 20 jaar nog steeds interessant zijn. Ik wil er over blijven waken dat het magazine niet blindelings trends volgt en zo op de eerst volgende trein springt. Wat wel interessant is, is bespreken waarom die trein voorbij komt rijden. En dan niet enkel die trein, maar ook heel het station. Heel weinig tijdschriften zoeken die diepgang op.’
Gonzo (circus) is een Vlaams-Nederlands tijdschrift, daar horen natuurlijk ook kleine taalverschillen bij. Stoot je af en toe op taalzaken die typisch zijn aan zo’n gedeeld maar licht verschillend taalgebied?
‘Er zijn veel van die kleine zaken. Nederlanders zeggen ‘artikelen’ en Belgen gebruiken ‘artikels’. Van 2000 tot 2006 heb ik voor KindaMuzik geschreven. Daar waren heel wat Vlamingen die in de eindredactie zaten. Op de één of andere manier zijn Vlamingen beter in Nederlands. Bij Het Groot Dictee der Nederlandse Taal wonnen de Vlamingen het vaakst en ook bij KindaMuzik waren ze veel beter in het verbeteren van teksten. Ik moet wel nog even wennen aan het feit dat het woord poepen iets heel anders betekent over de zuidgrens.’
Heb je buiten cultuur ook andere soort journalistieke thema’s en onderwerpen beoefent?
‘Ik heb zelfs ooit geschreven over het pregen van metaal, dat is een techniek waarmee flinterdunne stukken metaal worden gemaakt voor bijvoorbeeld stopcontacten. Ongeveer 80% van de journalisten niet kan leven van de dagbladjournalistiek. Die moeten er bedrijfsjournalistiek bij doen. Dat heb ik dus ook gedaan. Dan ging ik naar een bedrijf dat 300 woorden had ingekocht in een bedrijfstijdschrift en schreef ik daar een stuk voor. Die man die ik toen over dat metaalpregen heb geïnterviewd kon daar met evenveel passie over vertellen als een muzikant die zijn magnum opus presenteert. Als journalist is het je taak om die passie bij andere mensen te vinden.’
Je bent onlangs ook mee geweest met de Gonzo (circus)-afgevaardigden naar Roadburn, een festival van top tot teen gevuld met zware gitaarmuziek. Is dat je stijl?
‘Ik ben een nineties kid. Dus ik kom echt uit de rock en stoner scene. Wat dat betreft ben ik een echte Eindhovenaar. Eindhoven rock city zoals ze zeggen. Ik heb ook veel in jongerencentra gewerkt waar je allerlei muzieksmaken tegenkomt. Daardoor heb ik een heel brede muzieksmaak gekregen en voel ik ook wel dat ik kan bepalen of iets goed is. De basis blijft wel de gitaar. Ik zou willen dat het anders was, omdat de gitaar niet zo heel vernieuwend meer is. Toen ik elf jaar oud was, zat ik diep in de hip-hop. Dat pad heb ik wel een beetje verlaten. Met de opkomst van Nirvana en de West Coast hip-hop van Dr Dre heb ik besloten om toch maar voor gitaarmuziek te gaan. Het echte breekpunt was Urban Dance Squad, waarbij die twee werelden samenkwamen. Dat vond de kleine Tijs echt fantastisch.’
Heb je die liefde voor muziek van thuis uit meegekregen?
‘Ja, heel erg. Mijn vader was een groot fan van Bob Dylan, Pink Floyd en Led Zeppelin. Later in zijn leven kwam daar ook de Franse chanson bij. Dat heb ik allemaal overgenomen, inclusief het Franse chanson. Met mijn collega heb ik zelfs een dj-duo waarbij we alleen dat soort muziek draaien. Daarbij mixen we dan oude en nieuwe Franse muziek door elkaar. Van Francoise Hardy tot aan Agar Agar, zolang het maar Frans is.’
Je hebt culturele studies gestudeerd in Maastricht. Wist je toen al wat je er later mee wou doen?
‘De eerste twee jaar was een soort algemeen curriculum. Ik ben er vooral ingestapt omdat ik niet echt wist wat ik wou doen. Er zat niet echt een heel groot plan achter. Ik heb als specialisatie kunst en cultuur gekozen, maar ik vond vooral populaire cultuur heel interessant. Dat werd niet gegeven in het standaardpakket, maar er was wel ruimte om dat ergens anders te volgen. Wat andere mensen ‘lage’ cultuur noemen, vind ik vooral heel interessant.’
Dat heb je ook onderzocht voor je scriptie.
‘Ja, dat ging over de spanning tussen de underground en de mainstream in de popmuziek. Ik heb daarbij ondervonden dat je de underground kan zien op twee manieren. Je kan het zien als geuzennaam, waarbij je ook in de underground blijft. Of je kan het zien als voorportaal voordat iets doorgroeit naar de mainstream. Ik heb voor mijn scriptie een viertal criteria geformuleerd, waarbij je kan zien of iets binnen de mainstream of underground past. Die zijn later teruggebracht naar drie en daar hou ik me voortaan ook aan.’
‘Eigenlijk is het de Franse drie-eenheid van gelijkheid, vrijheid en broederschap. Vrijheid gaat over dat je mag doen en laten wat je zelf wilt. Gelijkheid is dat je gelijk staat met je publiek en je daar niet boven verheven voelt. Broederschap slaat vooral over een verbondenheid tussen de makers. Die drie zijn voor mij een soort meetpunt geworden om te zien hoever iemand zich in de underground bevindt.’
Het klinkt alsof je die criteria nog altijd hanteert.
‘Ja, dat klopt. Die criteria zijn ook bij Incubate toegepast. Als artiesten ze volgen, dan konden we meestal zeggen dat we ze interessant vonden. Tien jaar later kreeg mijn scriptie bij Incubate zo een beetje een tweede leven. Nu merk ik dat ik ze nog altijd gebruik, waaronder tijdens mijn sollicitatie bij Gonzo (circus). Ik vind dat het een handige tool is om te meten waar een bepaalde band staat.’
Vervolgens ben je een postdoctoraal journalistiek gaan doen?
‘In 2001 ben ik afgestudeerd en ik ben in 2006 begonnen aan die postdoctorale opleiding. In de tussentijd heb ik van alles gedaan. Van conciërge tot werken in een jeugdhuis. Cultuurwetenschappen is hartstikke leuk om te doen, maar je kunt er geen droog brood mee verdienen. Ik ben dan maar bij een deurwaarderskantoor aan de slag gegaan, om maar niet aan de verkeerde kant van de balie terecht te komen. Ondertussen was ik wel al een beetje aan de slag met journalistiek bij KindaMuzik. Het postdoctoraal was een negen maanden lange commando opleiding journalistiek, waarbij je de drie laatste maanden stage loopt bij een krant.’
‘Dat heb ik dan bij het Algemeen Dagblad gedaan, wat best wel een populair en mainstream dagblad is. Vanuit de studie zeiden ze mij dat ik ook bij de Volkskrant of het NRC terecht had kunnen komen, maar dat zou veel te relax geweest voor mij. De richting wou graag die spanning in mij naar boven brengen. Bij het Algemeen Dagblad heb ik drie maanden de meest geweldige stukken mogen schrijven. Over Big Brother en een tentoonstelling over schilderijen van de hand van de koningin. Of dan mocht ik naar Sziget, maar dan wel om de Nederlanders daar te interviewen en niet voor de muziek.’
‘Ik heb wel het gevoel dat dat een beetje aan het verschuiven is de laatste jaren. Er blijkt nu bij de grotere kranten ook een interesse in de periferieën van de cultuur op te komen. Op de één of ander manier lijkt men het beter in een kader te kunnen passen. Twintig jaar geleden was black metal iets donker en ver weg, nu liggen de t-shirts van die bands bij de H&M.’
Is het dan ook niet een soort ramptoerisme?
‘Dat denk ik zeker. Nu weet ik bijvoorbeeld, dat de twee schrijvers die bij NRC en De Volkskrant Roadburn hebben verslagen, dat totaal niet op een ramptoeristische manier doen. Ze willen echt laten zien hoe het er aan toe gaat. Maar ik denk dat een deel ook wel vertrekt vanuit een insteek die meer bij ‘oooh wat spannend!’ aanleunt.’
KindaMuzik was jouw intrede in de journalistiek?
‘Ja, dat was tijdens mijn studies in Maastricht. Dat schrijven over muziek was meteen liefde op het eerste gezicht. Dus daar ben ik al heel lang mee bezig. Ik denk dat ik ergens in 1999 mee begonnen ben.’
Weet je toevallig nog je eerste stuk en hoe je erbij betrokken bent geraakt?
‘Ik fietste met een vriend die voor KindaMuzik schreef naar de kroeg. Hij vertelde me dat hij een plaat had gekregen om te recenseren waar hij helemaal niks aan vond. The 1985 – Obscured By Pink Clouds was dat. Dat klonk wel heel erg Pink Floyd geïnspireerd. Die vriend vroeg of ik het niet wou recenseren. Dat heb ik vervolgens gedaan en zo ben ik erin gerold.’
‘Ik heb van alles gerecenseerd toen, maar het bleef vooral bij gitaarmuziek. Vervolgens heb ik de scriptieprijs gewonnen. Tom Engelshoven van Oor zat in de jury en die zei tegen me dat ik misschien eens langs moest komen op het kantoor. Dat is uiteindelijk niks geworden, ik was ook nog niet goed genoeg. Er zat te weinig eelt op mijn vingers. Tien jaar later ben ik dan toch voor Oor gaan schrijven.’
Wat kan er beter bij Gonzo (circus)? Welke koers moet bewaard blijven?
De beschouwende stukken die Gonzo (circus) momenteel aflevert vind ik enorm goed. Dat wil ik blijven doen en er verder op inzetten. Daarmee kan Gonzo (circus) zich ook onderscheiden van de rest in het medialandschap. Het retrospectief stuk in de 150ste Gonzo (circus) is daar een goed voorbeeld van. Jan Hiddink schreef daarin dat tijdschriften die dicht bij zichzelf blijven de tand des tijds weerstaan. Daar ben ik heel erg fan van. In mijn editoriaal voor Gonzo 151 heb ik het ook over groei met behoud van eigenheid, en vooral eigenwijsheid en identiteit. Ik wil Gonzo (circus) laten groeien niet in kwantiteit wat betreft artikels, maar vooral in het belang dat Gonzo (circus) uitdraagt in het medialandschap.
Ik luisterde onlangs naar de podcast De Machine van Atze de Vrieze en Niels Aalberts. Ze bespraken Nederlandse magazines. Toen kwamen ze op een punt waarbij de uitspraak viel dat Oor het enige blad is dat nog enigszins beschouwend over cultuur schrijft. Dat kwam omdat ze net een stuk hadden gepubliceerd over genderdiversiteit. Mijn broek zakte af toen ik dat hoorde. Gonzo (circus) is al zo lang bezig met beschouwende stukken schrijven dat ik het echt enorm jammer vond dat ze niet aan bod kwamen. Dat is een mankement van zowel de podcastmakers als van Gonzo (circus). Als Gonzo (circus) binnen twee jaar wel in zo’n lijst wordt opgenomen denk ik dat mijn taak als hoofdredacteur al heel geslaagd is.
Ten slotte, de verplichte laatste ronde: wat is je favoriete Belgisch bier?
Fort Lapin en Steenuilke. Ik heb ze al een paar jaar niet meer gedronken, want in Nederland zijn ze heel moeilijk te vinden. Het zijn een beetje niche-biertjes, maar ik sla met evenveel plezier een De Koninck achterover.