Merope creëert op hun nieuwste album ‘Salos’ een mysterieuze muzikale wereld die onvermijdelijk je fantasie aanspreekt.
Op het moment van spreken zijn Indrė Jurgelevičiūtė en Bert Cools in Antwerpen, Jean-Christophe Bonnafous in Goa. Zoals ik het bijzonder vind dat ik alle drie tegelijk kan spreken, hebben zij duidelijk plezier om elkaar te zien.
‘De taal die gehanteerd wordt heeft een enorme impact op de melodie’
De laatste keer dat ze elkaar live zagen was in november, voor een concert in Den Haag. Daar speelden ze noodgedwongen muziek van hun voorlaatste plaat. Voor hun nieuwste album, dat half februari uitkwam, werkten ze samen met het kamerkoor Jauna Muzika uit Vilnius, en in verband met de coronapandemie was de komst van zeker vierentwintig koorleden op voorhand afgezegd. Nieuwe data voor concerten zijn er pas eind 2022, maar dat betekent zeker niet dat de drie muzikanten niet met Merope bezig zijn. ‘In eerste instantie is er een vriendschap,’ maakt Bonnafous duidelijk. ‘En als we elkaar zien, maken we ook muziek.’ Dat doen ze nu al ongeveer tien jaar.
Muggen
Natuurlijk delen ze hun muziek graag met een publiek. ‘De helft van de concertervaring is de artiest, de andere helft het publiek,’ stelt Jurgelevičiūtė. ‘Tijdens een concert komt de muziek tot leven als iedereen meevibreert. Het is een gedeelde ervaring, een soort energie die je uitwisselt.’
‘Waarschijnlijk is het liefde,’ valt Bert Cools bij. ‘We openen allemaal ons hart en luisteren samen. We ontmoeten elkaar in die ruimte.’ De Litouwse traditionele liederen die Jurgelevičiūtė inbrengt bestaan uit woorden die gekoppeld zijn aan een melodie, een frasering, een toonsoort. Dat is een startpunt voor hun gezamenlijke muziek. ‘Een soort kompas,’ legt Cools uit. Jurgelevičiūtė geeft uitleg noch beschrijving bij zo’n melodie. ‘Maar,’ zegt Cools, ‘vaak blijkt achteraf dat men eenzelfde betekenis geeft aan een nummer, ook al begrijpen wij de woorden niet’.
De teksten gaan over de relatie tussen mens en natuur, en dan vooral over het gegeven dat wij daar maar een klein stukje van zijn. Jurgelevičiūtė geeft ook een voorbeeld: ‘Je vraagt aan de zon sneller onder te gaan, omdat je zo moe bent. Maar je kunt niets doen.’ In veel van de liedjes verandert de mens in een dier, een boom, een bloem, en observeert de subtiele parallel tussen het menselijk leven en de natuur. De muziek roept al snel beelden op van de natuur, meer dan eens wordt het beschreven als cinematografisch.
Als ik hierover begin, wijst Cools naar Bonnafous voor een antwoord, die zonder terughoudendheid het woord neemt terwijl hij af en toe naar een mug uithaalt: ‘Als de muziek gemaakt wordt hebben we geen controle, ontvouwt de muziek zoals die zich wil ontvouwen. We staan in dienst van muziek die niet ons eigendom is. Als ik de muziek zelf terugluister, zie ik ook enorm veel beelden voor me.’
Heilig
‘Dat de muziek dat oproept, komt waarschijnlijk omdat Indrė zingt in een magische taal. Een die wij allemaal niet begrijpen, waardoor er extra veel ruimte is voor verbeelding,’ vertelt Bonnafous. Jurgelevičiūtė reageert dat de taal ook heel veel invloed heeft op hoe de muziek klinkt. ‘Een andere taal zou waarschijnlijk leiden tot andere frasering, en een andere melodie. De klank van de taal is een groot onderdeel van de muziek.’ Als ze haar eigen muziek maakt, zal ze dat dan ook altijd doen in haar eigen taal.
Tijdens een concert op WOMEX 2019, waarvan de opname online staat, vertelt Jurgelevičiūtė het publiek dat er een mythe bestaat over haar instrument: als iemand overlijdt, dan functioneert de kanklės, haar instrument, ‘als een klein bootje, die de ziel naar een nieuw leven draagt.’ Wanneer ik naar dat verhaal vraag, stelt ze enthousiast: ‘Ik kan je een exemplaar van het instrument laten zien die op een boot lijkt.’ Ze gaat hem halen en voor de camera laten zien. ‘Het instrument werd vroeger vanuit een enkel stuk hout gemaakt, zoals ook sommige boten.’ Er bestaan meerdere varianten van het verhaal: ‘Wanneer iemand sterft ging men naar het bos, kapte een boom, en bouwde men een kanklės van deze boom. Men geloofde dat dit instrument zingt met de stem van de persoon die gestorven is.’ Een instrument dat van oudsher thuis in een rustige omgeving wordt bespeeld ‘als de mussen gaan slapen.’
Het instrument is ‘een heel klein beetje heilig,’ verklaart ze, en licht vervolgens toe: ‘We moeten er met zorg mee omgaan. Zoals eigenlijk het geval is met alles wat we doen. Er zijn in het Litouws veel verkleinwoorden, woorden die spreken op een liefdevolle en zachtaardige manier. Een lied over een merel gaat over ‘mijn lieve kleine merel’. In die teksten is de relatie met de natuur er een van veiligheid, maar ook afhankelijkheid. Die relatie is niet altijd makkelijk. Het lied over de merel is eigenlijk een dialoog tussen een mens en de vogel.’ Cools vult aan: ‘Die connectie met de natuur is er nu niet altijd, en dat is een gemis.’
IDM
Hoe zijn ze verknocht geraakt aan deze traditionele instrumenten? Jurgelevičiūtė wilde klanklės spelen vanaf het moment dat ze op zevenjarige leeftijd het instrument voor het eerst zag. Dat is ze toen ook gaan doen. Eerst de twaalfsnarige versie, later de concertuitvoering. Het voelt voor haar, naast het gebruik van haar stem, als het meest natuurlijke instrument. ‘Zonder erover na te denken heb ik bij elke nieuwe muzikale ontmoeting de kanklės meegenomen. Dat is altijd mijn instrument geweest.’
Jean-Christophe Bonnafous begrijpt dat: ‘Het is heel mooi instrument, alles resoneert en klinkt goed. Bij een fluit is dat anders, daar moet je een inspirerende docent hebben.’ Hij was al in de twintig toen iemand hem een cassette gaf met een Indiase meester in de bansuri. Toen hij dat hoorde wist hij dat dat het medium was waarmee hij zichzelf het beste kon uitdrukken. ‘Beter dan in woorden, of beweging.’ Tot die tijd had hij veel gezongen, maar zich nooit een instrument eigen gemaakt. Hij heeft een bansuri aangeschaft – ‘wat nog best ingewikkeld is’ – en is naar India gegaan om les te krijgen van de meester die hem via cassette had geïnspireerd.
‘Misschien is alternatieve elektronische muziek wel de folkmuziek van Cools,’ suggereert Jurgelevičiūtė. Hij was er in ieder geval al helemaal vol van als kind. Op zijn twaalfde verkende hij alle mogelijkheden die hij kon vinden voor pedalen, synths en elektronische effecten. Desondanks musiceert hij nu vooral via de gitaar, waarmee hij de vertaling maakt naar een elektronische wereld. Zo verwijst hij graag naar het rijke IDM-soundpalet (ambient, beats, house), muziek waar hij ‘heel erg van geniet’, zo zegt hij glimlachend.
Zoals de drie muzikanten, drie verschillende nationaliteiten hebben en een veelheid aan muzikale tradities inbrengen in Merope, hebben ze ‘Salos’ ook opgenomen op verschillende plekken. Steeds kleine beetjes, om de muziek daarna samen te voegen. ‘Salos’ betekent ‘eilanden’ in het Litouws, en dat is een verwijzing naar die verschillende plekken, die losse eilanden. Eerst namen ze het koor op in Vilnius, daarna waren er opnames in België, en ook nog in IJsland. Jurgelevičiūtė vertelt dat de naam ook verwijst naar de zeventiende-eeuwse dichtregel van John Donne: ‘No man is an island.’
‘We kunnen niet leven zonder een ander. We hebben een gemeenschap nodig,’ licht ze toe. Ondanks de versplinterde opnames hebben ze naar een balans gezocht, een samenkomst. Onder andere in de balans tussen het koor en de muzikanten, waarbij die niet als twee losse onderdelen gehoord worden. ‘Het is als één tapijt,’ zegt Bonnafous. Bovendien zijn het koor en het trio geen vreemden. Ze speelden vaker samen, zoals bij de eerste keer in 2015.
Magie
Voor de samenwerking met het koor maakten ze dankbaar gebruik van de capaciteiten van dirigent Vaclovas Augustinas om de muziek te arrangeren en naar een notenbalk te vertalen. Merope heeft geen uitgeschreven bladmuziek. Het trio houdt van de manier waarop bijvoorbeeld Indische- en Litouwse folk zich ontwikkelen. Deze genres vertrekken van een orale traditie met veel elementen en versieringen die je niet op kunt schrijven.
‘Te veel elementen die je niet kunt vangen in het noteren van de noten alleen,’ benadrukt Jurgelevičiūtė. Daarbovenop zijn het muzikanten die zich alle drie ook thuis voelen in jazz die openstaat voor verandering en improvisatie. Ze namen elke repetitie op, om daarna weer alles te aan te passen. De opnames van het koor komen uiteindelijk terug in elk nummer op de plaat, maar zeker niet op de manier waarop dat tijdens de opnames bedacht was. En live zal het ook weer anders zijn. Dan staat alleen de structuur van het nummer vast.
In plaats van naar hun muzikale inspiratie, vraag ik wie ze graag zouden programmeren op Le Guess Who? als ze daar als curator gevraagd zouden zijn. De onvermijdelijke eerste naam is Hariprasad Chaurasia, de Indiase bansuri-grootmeester en docent van Bonnafous. Hij was een docent aan Codarts, en via hem hebben de drie elkaar gevonden. ‘Hij is een grote inspiratie en bracht ons samen als een muzikale godfather,’ zegt Jurgelevičiūtė.
Daarna zijn ze even stil om het vraagstuk te overdenken en noemen ze enthousiast de een na de andere naam. De Zimbabwaanse mbira-speler Stella Chiweshe, de Ethiopische harpspeler Alemu Aga, Keniaanse geluidskunstenaar KMRU, waar Jurgelevičiūtė veel naar zegt te luisteren naar aanleiding van de laatste GC, Vincent Moon. Bonnafous vult het lijstje aan met Jessika Kenney & Eyvind Kang en de Noorse Biosphere. Ook noemt hij Daft Punk, maar Cools valt in met de opmerking dat ze daarvoor ‘net te laat’ zijn. De zin in liveconcerten is hiermee goed opgewekt. Gelukkig staat in mei hun volgende ontmoeting in de agenda, iets waar ze enthousiast naar uitkijken. ‘Vanwege de verrassingen,’ die hun muzikale uitwisseling hen weer zal bieden.