Herzien


Welke vorm kan een mens aannemen? De mogelijkheden lijken eindeloos. In deze film- en boekenselectie komen we bijvoorbeeld een hybride mens uit de Jamaicaanse dancehall tegen, net als een utopisch wezen dat zich als een schimmel ten dienst stelt van de natuur. Ideeën te over om zowel onze geschiedschrijving als onze toekomstbeelden te herzien.

Route

Hoe ziet de economie er in de verre, verre toekomst uit? Als die toekomst er al komt. Want het is alom duidelijk dat we onszelf in de vingers snijden met de huidige hyperkapitalistische economieën. We kunnen als mensen consuminderen, zie de Covid-tijd, maar dat is nog lang niet genoeg. Het herdefiniëren van de economie zet meer zoden aan de dijk. Onder de noemer ‘Economia’ zet het Eindhovense medialab Baltan Laboratories daartoe onder leiding van Olga Mink allerlei postkapitalistische projecten op, waaronder boeken en evenementen. In aansluiting op het boek ‘Methods for Reclaiming Economy’ (2017) is er nu de opvolger: ‘Co-emerging Economies: Exploring Radical Perspectives on Post-Anthropocentric Economies’, een verslag van een driedaagse online workshop met diverse vrijdenkers vol prikkelend vuurwerk in de vorm van essayistische teksten en associatieve tekeningen. Net als bij de vorige publicatie is er veel ruimte voor speelsheid in het verbeelden van de toekomstige economie, alleen dit keer binnen een overkoepelend kader. Het kader is geschetst door de aan het elektronicaconcern Philips verbonden designer Reon Brand, die een toekomst voorspiegelt waarin de mens niet langer centraal staat, zoals nog wel het geval is bij onder meer Isabelle Delannoys symbiotische economie en Kate Raworths donuteconomie. Net als de rivier de Niger al meanderend levens doet opbloeien, dient de economie van de toekomst de meest effectieve route te kiezen, niet de meest efficiënte. De groep workshopdeelnemers werden verdeeld in ‘Gaians’ en ‘Etherians’, rollen die horen bij twee radicale post-menselijke perspectieven waarin de mens in een netwerkrelatie staat tot de kosmos. Het eindbeeld dat de Gaians voor zich zien is een ‘biocratie’, waarin ze – vergelijkbaar met huidige inheemse bevolkingsgroepen – als verzorgers de stem van het bos vertegenwoordigen. De Etherians zien een ‘club’ voor zich waarin de daar aanwezige entiteiten uit geluidsbollen bestaan en aan verveling ontkomen door aan toeval onderhevige, wisselende situaties. In beide gevallen poogt men de meest effectieve routes af te leggen door zich ofwel net als schimmels door een netwerk te begeven ofwel een spel te spelen rond verschillende bewustzijnsniveaus. In beide gevallen worden ook opofferingen gedaan, van vrijheid en van het sterfelijke menselijk lichaam: dit zijn politieke keuzes die mensen en organisaties tegenwoordig en in de toekomst zeker bereid (zullen) zijn om te maken. De vraag is of het leidt tot onze ondergang, of juist tot ons voortbestaan in een voor alle entiteiten op aarde toekomstbestendige ‘newconomy’. (bm)

Reon Brand, Olga Mink (samenstelling), Co-emerging Economies – Radical Perspectives on Post-Anthropocentric Economies (Eindhoven: Baltan Laboratories, 2022)

Verbindingen

Cosey Fanni Tutti dook in het leven van Delia Derbyshire met als doel de soundtrack te verzorgen bij de BBC-film ‘Delia Derbyshire – The Myths and the Legendary Tapes’, over het leven van deze geluidspionier. Tutti doorspitte niet alleen Derbyshires klankenarchief, maar ook diens leven, om zo diens werk beter te begrijpen. Ze ontdekte enkele gelijkenissen tussen haarzelf en Derbyshire. Zo wilden ze zich geen van beiden onderwerpen aan wat de maatschappij voor hen had uitgestippeld, maar zichzelf zijn en hun eigen plek in de wereld vinden. Tijdens haar zoektocht in de archieven komt Tutti ook de Middeleeuwse mysticus Margery Kempe op het spoor. Kempe wilde na een huwelijk met veertien kinderen haar leven aan God wijden, wat haar duur kwam te staan. Tutti ontdekte ook hierin parallellen met haarzelf en Delia Derbyshire en kwam zo tot het boek ‘Re-Sisters’. Een boek over vrouwelijkheid en over de afwijzing van de patriarchale normen en waarden. Het beschrijft vrouwen die hun passies nastreven en hiervoor een persoonlijke prijs betalen. Het beschrijft het vechten tegen de vaste structuren om gewaardeerd te kunnen worden om wie je bent. In ‘Re-Sisters’ vertelt Tutti over het leven van deze twee vrouwen en draagt ook haar eigen ervaringen bij. Want ook tijdens haar leven werd zij lang gezien als een verschoppeling. Hiermee schrijft ze een gedeeltelijk vervolg op het in 2017 verschenen ‘Art Sex Music’. Afwisselend en onderweg verbindingen leggend, vertelt ze over hun gedrieën. Doordat Tutti over eeuwen en decennia heen kijkt, kun je besluiten, en dat is ook het punt dat zij zelf wil maken, dat ondanks de vele vorderingen in de maatschappij, vrouwen nog steeds niet als gelijkwaardig worden beschouwd en nog steeds vernederingen moeten ondergaan wanneer zij zich niet willen onderwerpen aan de verlangens van de maatschappij. Door ‘Re-Sisters’ te lezen, voel je je hierin minder alleen. Anders zijn mag en wordt gejubileerd in het boek. Tutti omschrijft uitvoerig de plaatsen die ze bezoekt, de treinritten die ze maakt en staat soms heel lang stil bij biografische elementen van de twee andere protagonisten. Deze uitvoerige uitweidingen geven je als lezer een accuraat beeld van Tutti, Derbyshire en Kempe. Als je dan terwijl je het boek aan het lezen bent, op het Twitteraccount van BBC-presentator Mary Anne Hobbs leest: ‘Pitiful things that people in senior positions of power have said to me during our first meeting: 1. I can’t employ a woman’. En je leest dat Derbyshire, als gediplomeerd wiskundige en klassiek geschoolde muzikante, tijdens een gesprek bij Decca Records ‘We don’t employ women’ te horen krijgt, dan herken je dat waar Tutti op hamert in dit boek, nog steeds, zoveel jaren later, de tendens is. (ks)

Cosey Fanni Tutti, Re-Sisters – The Lives and Recordings of Delia Derbyshire, Margery Kempe and Cosey Fanni Tutti (Londen: Faber, 2022)

Co-creatie

Muziek is iets wat je deelt met anderen, wat je samen met anderen maakt en onderdeel is van een rijke, wereldomvattende muziekcultuur. Dit komt in het bijzonder tot uiting in de remix-cultuur die in het boek ‘Afrosonic Life’ wordt onderzocht, namelijk via mixtapes, turntablism, de Jamaicaanse sound system (dj’s met selectors en geluidstechnici), met riddim systems (dubplates of andere geluidsdragers met populaire instrumentals, gecombineerd met steeds weer andere vocalen) en de wereldwijde reacties hierop. Dit boek van de Canadese onderzoeker en dj Mark V. Campbell is een reactie op het witwassen van remixcultuur in de westers-georiënteerde geschriften van bijvoorbeeld Lawrence Lessig en Lev Manovich. In hun werk wordt veel over individueel eigendom van muziek gesproken, terwijl men evengoed kan stellen dat muziek niemands eigendom is en tot de collectieve gemeenschap behoort en daar altijd zal blijven groeien en bloeien, ongeacht de omstandigheden. De door Europese ‘verlichte’ kolonisatoren tot slaaf gemaakte Afrikanen waren bijvoorbeeld overdag robotische kapitaalvergaarders maar gebruikten negrospirituals met vraag- en antwoordgezangen om het zware, repetitieve werk draaglijker en efficiënter te maken, om vervolgens ’s nachts mens te zijn en hun creativiteit te uiten. Mettertijd werden hun liederen echter gecommodificeerd en gecensureerd terwijl de oorspronkelijke bedoeling juist was om je mentaal te kunnen bevrijden – en door toevoeging van codewoorden met vluchtinstructies in de songteksten soms zelfs ook fysiek. Het liberale humanisme van de rationele homo economicus, of de biocentrische ‘Man 2’ zoals onderzoeker Sylvia Wynter het noemt, onderdrukt hier dus de hybride mens die zich comfortabel voelt met diversiteit en verschillende perspectieven in de samenleving. Deze hybride mens is veel aanwezig in de Jamaicaanse dancehalls: zij laten al dansend en joelend hun reacties horen op het optreden van de sound system en zijn daardoor actieve scheppers van een tegencultuur, niet alleen consumenten van de mainstream. DJ Spooky beschrijft deze Jamaicaanse dancehall-cultuur treffend als een ‘shareware update, a software source for the rest of the world to upload’. Campbells ‘Afrosonic Life’ is een nodige correctie op het westerse narratief en nodigt de lezer uit om tijdens het lezen de beschreven bronmaterialen op te zoeken. Na het luisteren en kijken naar video’s en tegelijkertijd lezen van uitvoerige beschrijvingen van turntablism-kunsten van DMC-winnaars als DJ Cheese, DJ Cash Money en DJ Dopey, was ik me ineens hyperbewust van mijn zintuigelijke ervaring: elke stap was er een in de richting van een polyritmische, hybride toekomst vol co-creatie. (bm)

Mark V. Campbell, Afrosonic Life (Londen: Bloomsbury Publishing, 2022)

Grijstinten

Met ‘Uit Berlijn | Machthebbers | Krijgsgewoel’ zijn voor het eerst alle columns en reisverslagen die Armando in de jaren 1980 voor het cultureel supplement van NRC schreef in één uitgave gebundeld. Het merendeel van de columns is geschreven vanuit Berlijn en richten zich op de nasleep van de Tweede Wereldoorlog. Hierin laat Armando vooral de mensen die hij van dag tot dag in de straten van Berlijn tegenkwam aan het woord. Dat gebeurt het meest nadrukkelijk in de hoofdstukken getiteld ‘Flarden’ die regelmatig terugkomen, waarin hij zonder enig commentaar integraal opschrijft wat anderen hem vertelden. Bij elkaar opgeteld zorgen deze hoofdstukken ervoor dat de houding van het Duitse volk tijdens de Tweede Wereldoorlog lastig in een binaire goed/slecht-tegenstelling te plaatsten valt. Zo citeert Armando meerdere mannen die vertellen dat ze aan de nazi-kant stonden tijdens de oorlog, voornamelijk omdat de nazi’s ervoor zorgden dat de arbeiders het zo goed hadden – ‘niemand durft dat nog te zeggen’, zegt iemand. Of de Joodse vrouw die ondanks alle gruwelijkheden een deel van dat ‘nazigedoe’ ook prachtig vond, en daarom terughoudend was anderen die erin meegingen te veroordelen. De columns en reisverslagen zijn allemaal opgetekend in de kenmerkende schrijfstijl van Armando, in korte laconieke zinnen, vaak op gespreksniveau, en uitvoerige (sec genoteerde) dialogen en citaten. Wanneer hij zelf op de voorgrond treedt en zijn oordeel velt, is hij onverschrokken, en altijd op zoek naar complexiteiten en interne tegenstellingen. Armando reflecteert niet alleen op de oorlog maar ook meerdere keren op het kunstenaarschap, waarvan hij concludeert dat de nutteloosheid ervan kunst juist zo belangrijk maakt. Of op hoe hij veelvuldig bezig is ‘de Duitser’ of ‘het Duitse volk’ te typeren, maar bij iedere stap die hij daarin zet beseft, en regelmatig benadrukt, dat het een onmogelijke exercitie is. Zijn mentale scherpte zorgt ervoor dat hij observaties doet en thema’s aansnijdt die ook vandaag de dag nog (of weer) uiterst relevant zijn. Zoals wanneer hij opmerkt dat veel Duitsers op Hitler stemden omdat het ‘zo niet langer kon’, of hoe in die tijd veel demagogen steeds sluwer en verfijnder te werk gingen en niet meer zo overduidelijk kwaadaardig overkwamen als ze in het verleden deden. Er worden uiteenlopende onderwerpen bestreken in de bundel, maar als je een stap terug doet is er toch een duidelijke consistente lijn in te herkennen. Het gaat Armando namelijk altijd om de grijstinten, de complexiteiten, de interne tegenstrijdigheden. Dat maakt de stukken vier decennia later nog steeds fascinerend om te lezen. (jsz)

Armando, Uit Berlijn | Machthebbers | Krijgsgewoel – Gedachten en notities (De Bilt: Uitgeverij Schokland, 2022)

Tijdslimiet

Steven Willems schrijft voor Rock Tribune en de website Voices From The Darkside (ooit nog een fysiek zine, tot 1997), maar tijdens de pandemie verveelde hij zich ietwat doordat er geen concerten en mogelijkheden tot fysieke interviews waren. Hij besloot zijn decennia overkoepelende ervaring optimaal te laten renderen door zich te wagen aan zijn eerste boek, dat meteen een lijvig werk van vierhonderd pagina’s is geworden. Wat de titel niet vermeldt, maar wel belangrijk is: Willems behandelt de periode tussen 1980 en 1995. Op zich niet erg, maar de titel is daardoor wel een beetje misleidend. De keuze voor die periode heeft echter wel een gefundeerde reden: tapetrading kende zijn hoogdagen, er waren tal van DIY-zines en professioneler ogende tijdschriften die aandacht besteedden aan de diverse metalgenres en vanaf 1995 duwde black metal de deathmetal weer diep de ondergrond en het verdomhoekje in. Het boekwerk, dat qua bladspiegel leesbaarder en overzichtelijker is dan bij dit soort boeken vaak het geval is, graaft diep en doordat alles geschiedkundig al vastligt en er maar weinig meer aan te veranderen valt, kan Willems als metalhistoricus de geschiedenis van de Nederlandse death en extreme metal in al zijn aspecten beschrijven en behandelen. Niet alleen veel achtergrondinformatie en niet eerder gepubliceerde foto’s zijn te vinden in dit boek, ook tal van interviews geven het body. Alle deuren gingen zeer gemakkelijk open, ook door ’s mans jarenlange aanwezigheid in de scenes die het boek beschrijft. Grappig is dat Willems een in Duitsland opgegroeide Belg is met een fascinatie voor Nederlandse (extreme) metal. Eigenlijk is het vooral de band Pestilence die hiervoor als verantwoordelijke valt aan te wijzen. En dan was er ook nog Aardschok, dat veel aandacht besteedde aan bands van eigen bodem. Eind jaren 1980, begin jaren 1990 was dan ook een bloeiperiode voor die bands, die met zijn allen op hun hoogtepunt waren. De titel van het boek is dan weer afkomstig van een van de vroegste nummers van de succesvolle deathmetalband Asphyx, die toen hoge ogen gooide en nog steeds actief is. Met veel kennis van zaken, als een historicus en fan tegelijk, overdondert Willems ons met meer dan honderd goed doorwrochte interviews met zowat alle spelers uit het veld. Bekende en nauwelijks bekende bands komen aan bod, net als de vaandeldragers van de scene (tijdschriften, zines, bookers, organisatoren, opnamestudio’s, zalen, Dynamo Open Air). Verhalen, flyers, posters, hoesontwerpen, radioprogramma’s als Stampij (met Hanneke Kappen van de band White Honey) en Vuurwerk, het komt allemaal ruim aan bod. Dit doet Willems in chronologische volgorde, wat wij zelf ook de meest logische keuze vinden om dit verhaal te vertellen. Het is uiteindelijk een hele boterham om het boek, volledig in het Engels geschreven waardoor het meteen mikt op een internationale markt, te lezen. Het is echter dermate vlot gepend en uitgewerkt dat het een aangename leeservaring oplevert. (pb)

Steven Willems, Streams of Ancient Wisdom – The History of Dutch Death and Extreme Metal (Londen: Cult Never Dies, 2022)

Techno

Techno is tegenwoordig een wereldwijd fenomeen. Vaak wordt de term gebruikt om elektronische dansmuziek in het algemeen aan te duiden. Dat is begrijpelijk, maar ook onjuist, betoogt DeForrest Brown, Jr. in ‘Assembling A Black Counter Culture’. Begrijpelijk, want het globaliseren van een lokaal cultureel fenomeen is een belangrijk kenmerk van kapitalisme. Onjuist, want techno heeft een specifieke ontstaansgeschiedenis die diep is geworteld in de Afro-Amerikaanse cultuur. Om beide stellingen kracht bij te zetten, haalt hij alles uit de kast. DeForrest Brown, Jr. duikt in het slavernijverleden, onderzoekt de mechanismen van de cultuurindustrie met behulp van de denkers van de Frankfurter Schule, beschrijft de relatie tussen Detroit en Berlijn uitgebreid en laat de makers en bedenkers van de term ruimschoots aan het woord. Nog veel meer onderwerpen passeren de revue, wat exemplarisch is voor de relatieve richtingloosheid van dit boek. ‘Assembling A Black Counter Culture’ bevat een schat aan informatie, maar het mist het verhalende element dat bijvoorbeeld ‘More Brilliant Than The Sun’ (1999) van Kodwo Eshun wel heeft. Dat boek heeft echter een ander doel. In GC #159 zegt schrijver, muzikant en activist DeForrest Brown, Jr. dat hij met dit boek een ‘daadwerkelijke, waarheidsgetrouwe geschiedenis’ van techno wil schrijven. Dat is hem grotendeels gelukt. De hoeveelheid informatie is duizelingwekkend en de verbanden die hij legt tussen sociaal-culturele, muzikale en economische ontwikkelingen zijn goed onderbouwd. Daarbij blijft hij zelf op de achtergrond. Theorieën, ideeën en uitspraken van anderen staan centraal. Vaak zijn dat niet-gangbare bronnen. Zo beschrijft hij het gedachtegoed van Herbert Marcuse en Theodor Adorno vanuit het werk van de Afro-Amerikaanse filosofe Angela Davis. Zij is terecht kritisch. Om techno-cultuur en Afro-Amerikaanse tegencultuur écht te begrijpen is meer nodig dan een intellectuele, witte, westerse blik. In elk van de tien hoofdstukken start DeForrest Brown, Jr. met een theoretische of historische verhandeling, om daarna de muzikale ontwikkelingen op te pakken. Met Detroit als middelpunt. De ‘Belleville Three’ (Juan Atkins, Kevin Saunderson en Derrick May) vormen de basis om uit te waaieren. Berlijn mag rekenen op speciale aandacht. Er zijn paralellen met Detroit: beide steden implodeerden en werden dystopisch onder invloed van het neoliberale industrieel-kapitalisme. De ideeën van futurist Alvin Toffler – met name uit het boek ‘The Third Wave’ (1980), waar Atkins de term ‘techno’ vandaan haalde – vormen het uitgangspunt voor DeForrest Brown, Jr.’s duiding van Afro-Amerikaanse cultuur in de 21ste eeuw: cultuur als een industriële, technologische activiteit. Een sterk uitgangspunt waar nóg meer nadruk op had mogen liggen. (tp)

DeForrest Brown, Jr., Assembling A Black Counter Culture (New York: Primary Information, 2022)

Paradijs

De Roemeense animatiefilmmaker Anca Damian maakte met haar vierde lange animatiefilm een surreële, kleurrijke droomvlucht in tropische sferen. In deze gekke omgekeerde Robinson Crusoe-vertelling zit Robinson op een rots verveeld te swipen op zijn iPad met augmented reality-toepassingen, zijn raam op een denkbeeldig paradijs. Er lijkt een man te zijn aangespoeld die niet is verdronken en hij noemt hem Friday. Friday zorgt voor drinkbaar zoetwater en gebruikt dat vervolgens om groentes te kweken, echter tot zijn ontsteltenis in ruil voor een fooi. Onderwijl is Robinson al op een eigen pad naar het paradijs gegaan en komt hij allerlei bonte karakters tegen, waaronder een ex-piraat en Moeder Aarde. Het paradijs lijkt uiteindelijk een soort toren van Babel te zijn waar men gezamenlijk als een stel losgeslagen vakantiejongeren het meest epische Burning Man-festival ooit zit te vieren. ‘The Island’ is een grillig verhaal dat van de ene flard in de andere zweeft zonder ergens een duidelijke houvast te kunnen bieden. Het blijven ongrijpbare waterpartijen waar je in wegzinkt en door een zeemeermin met emmers om haar staart wordt verleid om dieper te duiken. Of je probeert onverhoopt wat te breien van verlokkende doch chemische roze wolken. De film weerspiegelt de huidige tijd waarin we in een Fort Europa leven waarin we aan de ene kant zin hebben om maar hedonistisch op de vulkaan te gaan dansen – zolang het nog kan, sauve qui peut – en tegelijkertijd uit schuldgevoel onze armen uitsteken om de wereld te helpen maar onze goede bedoelingen zien stranden door halfhartige oplossingen. Moeder Aarde lijdt onder onze vervuiling en vluchtelingen blijven verdrinken in de Middellandse Zee, ongeacht hoeveel gouden bergen warmhoudfolie we ook inslaan om de drenkelingen tegen onderkoeling te beschermen. Er lijken maar weinig structurele oplossingen te worden geboden: ze dronken een glas, deden een plas en alles bleef zo’n beetje zoals het was. ‘The Island’ weet dit gevoel effectief over te brengen, met een lichte, theatrale manier van vertellen waarbij de teksten voornamelijk als verklaringen en via liedjes worden meegedeeld. De film is dan ook geïnspireerd op het theaterstuk ‘Insula’ van Gellu Naum en het concert ‘The Island’ van Ada Milea en Alexander Balanescu die ook getekend hebben voor de soundtrack van deze film. Hun zwierige vioolmelodieën passen goed bij de fluïde choreografieën van de karakters die speelballen zijn in dit geanimeerde absurde stuk geëngageerd muziektheater vol verrassingen. (bm)

Anca Damian, The Island (Aparte Film/Periscoop Film, 2021)


Dit artikel verscheen eerder in GC #172.

Koop deze editie in onze webshop!

Reacties