Walmen Jack Daniels en Jupiler Reggaes

Vrijdag voor twaalf

Eric Chenaux
Eric Chenaux

Als uw gitaarhelden uit bandanas, gescheurde jeans en een Jack Daniels-walm samengesteld zijn, is Eric Chenaux vast niks voor u. Als u daarentegen niet terugdeinst voor muzikale intelligentie en bijwijlen humoristische virtuositeit, zat u waarschijnlijk met ons in het Factorium theater. Chenaux liet weten vijf “songs” te zullen spelen, eventueel – als de tijd het toeliet – nog aangevuld met een langere compositie, die hij recent maakte voor het Parijse Antropologische Museum. Ook verontschuldigde hij zich voor zijn eventuele onhandige communicatie – hij had er net vijf weken afzondering in een Frans bos opzitten.
Af en toe gebruikt Chenaux ook zijn stem. Dan is de parallel met Arto Lindsay – nog zo’n veel te vriendelijke, licht nerdy en avontuurlijke snarenplukker – al snel gelegd. Zowel Lindsay als Chenaux combineren een avantgardistische instelling met een liefde voor het traditionele lied en rare geluiden. Vooral tijdens Chenaux’ eerste nummer was het voorzichtig-komische effect tamelijk hoog: hoe de man zijn volume-en wha-pedaal én zijn tremelo-arm frenetisch gebruikt, werkt onvermijdelijk op de feelgood-spieren. Chenaux creëert een eigen gitaaruniversum, waarin alle parameters – ritme, harmonie, melodie – volstrekt elastisch en relatief zijn. Maar net zo goed smijt hij er met “Poor Time” een song tegenaan, die in een psychedelische versie van The Great American Songbook had gekund.
De beloofde langere compositie wordt na luttele seconden afgebroken, omdat er “iets plakkerigs” aan de snaren van Chenaux’ strijkstok blijkt te kleven. Jammer, maar ook een gekortwiekt hoogtepunt is een hoogtepunt. Na afloop van de show komen we nog te weten dat de duo-plaat van Chenaux en Norberto Lobo eindelijk opgenomen is. Bijzonder heuglijk nieuws. (SB)

Tess Parks & Anton Newcombe
Tess Parks & Anton Newcombe

Tess Parks is bleek, schriel, en staart overheen haar publiek met een half verlegen, half verveelde blik in haar ogen, en zingt alsof ze op dat moment liever ergens anders zou wezen. Kortom: ze is de perfecte frontvrouw voor dit soort psychrockband met een lichte boon voor The Velvet Underground. Alleen: deze band heeft geen naam, maar haar gitarist wel. En dat treft want de naamloze begeleiding valt me nauwelijks op, en het optreden wordt volledig gemaakt door Anton Newcombe – geliefd en gevreesd in gelijke mate als frontman van Brian Jonestown Massacre. Met de jaren gaat hij steeds meer op Neil Young lijken, maar zijn gitaarspel is onmiskenbaar het zijne. Subtiel maar met een ongelooflijke beheersing van toon en timbre redt hij het optreden song na song van de absolute middelmatigheid. Zodat het uiteindelijk nog één van de aanraders voor de avond wordt, stel je voor. Maar als u ooit een soloplaat van Tess Parks tegenkomt: laat liggen die hap. (DV)

Motorpech

William Doyle oftewel East India Youth staat al kniehoog in’t zweet wanneer we halverwege zijn set de zaal betreden. Geen idee of overvloedige transpiratie deel uitmaakt van zijn podiumoutfit (kenners beweren dat hij altijd zo staat te blinken), of dat de technische problemen die hem duidelijk parten spelen hem zo benauwd hebben gekregen. Wat er ook van zij: zijn simultane geworstel met apparatuur en muziek verleent de performance een bijna aandoenlijke zweem van heroïek. Uit een setup van laptop, effectenbakken en midi-controllers wringt hij zweverige ritmepatronen en licht melancholische synths. Regelmatig rent een assistent (evenals Doyle in een onberispelijk maatpak gestoken – is dit dan toch opgezet spel?) het podium op om een kabeltje te hersteken of wat Gaffatape te plakken. Doyle is onderhand kliedernat, en dan begeeft het een drumpad. Het wordt de aanleiding voor het mooiste moment van de show: Doyle blijft dapper zijn liedje zingen terwijl hij met één hand de begeleiding bedient, en met de andere probeert het apparaat weer aan de praat te krijgen. Uiteindelijk zal het hem niet lukken, maar uit de motorpech ontstaat wél een spontane remix – live electronica op zijn best. (DV)

Daedalus
Daedelus

Ik heb Daedelus eerder al vier keer aan het werk gezien, en nog steeds begrijp ik het niet. Wat die mens nu uiteindelijk doét met die Monome – een veelkleurig knoppenbord waarmee hij samples manipuleert – zal mij uiteindelijk een mysterie blijven, ook dit keer weer. Ik ben ook zeer algemeen vertrouwd met de werking van het toestel, maar de geluiden die Daedelus er uit haalt? Met die vreemde, springerige zwenkjes die z’n handen maken terwijl hij “speelt”? Pure magie vind ik het, nu al voor de vijfde keer. En dat ligt aan veel meer dan een virtuoze beheersing van zijn hardware – al is die onbetwistbaar, laat dat duidelijk zijn. Daedelus bouwt met eigen en andermans geluiden een kaleidoscopische trip waarin sferen en kleuren door elkaar glijden, doorheen voortdurende tempowisselingen en op een wassend getij van dromerig en ingetogen tot uitbundig en extatisch. Hoe hij het doet? Eigenlijk wil ik het niet weten, zo kan ik een volgende keer weer gewoon betoverd raken. (DV)

Kunstgaleriemuziek

King Midas Sound & Fennesz
King Midas Sound & Fennesz

Als we een paar dagen later de plaat van King Midas Sound + Fennesz voor de eerste keer horen, vragen we ons af waarom het live allemaal zo ontzettend hard zou moeten zijn – ‘Edition 1′ is een subtiele, emotionele plaat. Maar vrijdagavond weten we dat nog niet, en gaan we er van uit dat Kevin Martin op het podium zoals gewoonlijk gelijk staat aan wapperende broekspijpen en bassen die op de onderbuik werken. En inderdaad, de eerste tien minuten van het optreden zijn vooral heel erg hard. Maar dat lijkt een kwestie van inregelen, want na verloop van tijd wordt het geluid beter, en werpt het feit dat de band een eigen geluidsman mee heeft gebracht vruchten af. Op papier is het een beetje curieuze combinatie – de elektronisch bewerkte gitaarambient van Christian Fennesz versus het dubreggae-geweld van KMS – maar in de praktijk blijkt het wonderwel te werken. De set wordt voortgedreven door trage, diepe beats, waar elektronica en Fennesz’ gruizige gitaar op voortdijnen. Het is loom en stuwend tegelijk, de perfecte achtergrond voor de gezangsproken teksten van Roger Robinson en Kiki Hitomo‘s ijle zang. De naam Massive Attack valt hier en daar. Niet helemaal onterecht, maar dan wel de Massive van lang geleden, voordat de band afdreef naar kunstgaleriemuziek. Uitstekende show. (MS)

Tegencultureel erfgoed

Eén van de sterktes van de Incubate-programmatie is hun trefzeker gevoel voor timing en plaatsing. Zoals: de Belgische pretpunkband (in het programmaboekje om mysterieuze reden omschreven als een achtkoppige skaband) Belgian Asociality om half twaalf vrijdagavond in het metalcafé Little Devil, met zijn schedel-discobol en rundskop boven de tapkast. Voor onze Noorderburen is het ongetwijfeld een onbekend en wat exotisch fenomeen, maar voor elke goeie ondergrondse Vlaming van mijn generatie is BA (ook in die officiële afkorting) tegencultureel erfgoed. Hun tape met klassiekers als ‘Boerderie’, ‘Bompa Punk’ (“in zijne rolstoel – wat minder haar, even grote smoel”) en ‘Jupiler Reggae’ deed driftig de ronde op speelplaatsen in de jaren 1990, en ik ken alle teksten nog half vanbuiten. De band was een tijdlang dan ook onvermijdelijk op bierfeesten en weidefestivals allerhande, en ik heb ze zelf al makkelijk een tiental keren gezien. Maar hier, voor een stel Nederlanders, in een metalcafé? Daar moesten we bij zijn.

Belgian Asociality
Belgian Asociality

En natuurlijk werd het een feest, of wat had u gedacht. Frontman Mark Vosté beschikt over de zeldzame gave die ook Urbanus bezit: zijn teksten zijn oer-Vlaams maar bezitten tegelijkertijd een universele absurditeit die ook boven de landsgrens kan worden gesmaakt. Op het hoogtepunt krijgt hij de hele tent tien minuten lang mee in het vraag-en-antwoordspelletje ‘Volk aan den toog’ (antwoord: ‘werk aan de winkel!’). Ook de acapella ‘Het is vandaag weer goed geweest/goed weer geweest’ blijft nog minutenlang na het optreden nazinderen. Het was weer eens wat anders, maar het was op een vreemde manier precies wat we nodig hadden om de nacht in te trekken. (DV)

Vrijdag na twaalf

Het klopt allemaal en misschien wel te goed. Het is rauw en rakelings dansbaar. Het voedt zich aan industrial ritmes en chaos. Maar nooit snijdt Samuel Kerridge dieper dan de oppervlakkige messteken die hij bezorgt. Nooit peutert hij de wonde verder open. Het blijft te veel rondom. Veel interessanter aan Kerridge is de meute artiesten die hij tijdens zijn Contort-events rond zich verzamelt. Als een soort rattenvanger van Hamelen, die wel met de juiste instrumenten bressen in de dam slaagt, maar zijn meute nodig heeft om te overstromen. Desalniettemin, met momenten raakt hij de spijkers brutaal en smeert hij doodzonden uit. Als zijn apparatuur tenminste niet faalt. Want dat ontbrak ook aan stabiliteit. Het is live met net dezelfde wisselvalligheid als op plaat. Goed maar nooit steengoed. Tot op het nakende einde, wanneer hij wel alle registers opentrekt en laat zien wat had kunnen zijn; een salvo van onder breakbeat vermorzelende ritmes, noosepalleten in overdrive en een forse geestdrift. Om het dan weer grandioos te verknoeien met eindeloos monotoon nergensheenleidend en saai gedreun. Zonde. (KS)

Autistische rechthoekjes

Ekman is de nerd van de avond. Sterallures onder nul. Het publiek negeert hij liever. De beuk erin dacht hij. Een modern ritmisch verhaal dat zich veel te gauw laat voorspellen, hart mist en meteen de pijnpunten blootlegt. Hoe hard je ook gaat op een enkele e.p. van de man, in te hoge dosissen is het levensloos vertier. Of oefen in de holst van de nacht je tafels van vier. Ritmes verpakt in autistisch perfecte rechthoekjes.
Was ik nu toch maar even over en weer gerend naar de Hall of Fame voor Xosar, bedacht ik me. De persoonlijke luie keuze van de nacht was een misser. (KS)

Krassen

helenahauff Kan iemand die man die de platenspelers van Helena Hauff heeft opgesteld, even hard op zijn hoofd slaan? Het davert. Het dreunt. En de minste tik scheurde de naald krassend over het vinyl. Nieuwe poging. Nieuwe davers. Nieuwe krassen. Helena Hauff bleef aangenaam koel. De geluidstechnicus deed alsof ie geen oplossing meer wist. Platenspeler wisselen. Het contragewicht van de naald bijstellen. Nieuwe kras. Een Helena Hauff die het publiek toeriep: ‘Het lukt niet. Het werkt niet. Ik heb alles geprobeerd.’ Op plaatjes dansen werd naar plaatjes luisteren. Goede plaatjes. Enkel was dit niet de juiste plek. Er stond ‘danceavond’ op de deur. Maar de ritmes hingen niet aaneen. Dit was niet de Helena Hauff die zij had willen zijn. Doodzonde voor een ‘cutting edge’-plek als Incubate, een artiest opzadelen met fout opgestelde platendraaiers. (KS)

Tekst: Stijn Buyst, Dimitri Vossen, Maarten Schermer en Katrien Schuermans

tekst:
Gonzo (circus) Crew
beeld:
daedelus1
geplaatst:
vr 25 sep 2015

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!