Glasgow
De aandacht voor het ‘herboren’ Glasgow groeit, veelal in de vorm van onkritische lofzang of regelrechte poverty porn. De stad kent inmiddels een dubbel imago: gevaarlijkste plek in het Britse noorden óf wonderlijk betaalbare vrijplaats. Zoals gewoonlijk ligt de realiteit ergens in het midden, de uitkomst van een tumultueus verleden.
In het hart van de stad, boven Queen Street Station, prijkt sinds enige jaren de slogan ‘People Make Glasgow’. Daar waar andere metropolen zich roemen op hun architectuur, welvaart, schoonheid of keuken, lijkt zo’n beroep op je bevolking eerder verdacht. Is er verder geen reden tot trots?
Zodra je langere tijd in Schotlands grootste stad doorbrengt wordt het gauw duidelijk dat er hier een volledige waarheid wordt gesproken. De ‘Glaswegians’ maken de stad tot wat ze is, ondanks een eeuw aan industrieel en bestuurlijk falen, overweldigende armoede, en geweld tussen protestanten en katholieken.
Met de veronderstelde wedergeboorte van Glasgow komt ook de nodige aandacht: geen enkel undergroundmuziekplatform schijnt het na te kunnen laten een strakke, inhoudsloze en vooral lovende video over de scene en het nachtleven te maken.
Schotlands grootste stad kampt echter nog steeds met de nalatenschap van de twintigste eeuw, die het culturele leven op complexe wijze overschaduwt.
Boomtown
De huidige staat van de stad is grotendeels te wijten aan een ongebreidelde groei, tweehonderd jaar geleden, die het stedelijke evenwicht dermate verstoorde dat de gevolgen nog steeds voelbaar zijn.
Nadat de Amerikaanse revolutie Glasgows tabakshandel ten gronde richtte, verschoven de steenrijke tabaksheren hun kapitaal naar elders: de industrie.
Binnen een generatie veranderde de stad van karakter, en de negentiende eeuw stond in het teken van katoenmolens, scheepsbouw en locomotieven. Met de komst van arbeiders uit Ierland en de Schotse Hooglanden zwol de stad binnen een eeuw van een luttele 50.000 naar 750.000 inwoners.
Deze industriële hoogtijdagen brachten een wrange mengeling van internationale roem en alomtegenwoordige misère met zich mee. Met ongekende kindersterfte, armoede en overbevolking was Glasgow de Britse vaandeldrager van productie en uitbuiting.
De allereerste medische inspecteur van de stad bezocht in 1871 het nagenoeg onbewoonbare centrum en noteerde zijn ongeloof: ‘Hoe is het mogelijk dat er zo veel vuil, misdaad, misère en ziekte in één plek kan bestaan in een beschaafd land.’
De Eerste Wereldoorlog tekende het toekomstige karakter van Glasgow duidelijk af. Tijdens de Rent Strike van 1915 weigerden 50.000 inwoners huur te betalen, en industriële stakingen legden de productie van munitie en oorlogsschepen lam.
Sociale woningbouw en ongekende arbeidsrechten werden zo afgedwongen. Arbeiderspartijen rezen tot grotere hoogten dan elders in Groot-Brittannië, en tegelijkertijd sloeg het noodlot toe.
Als allereerste Europese metropool hield in 1920 de demografische en economische groei op, ruim vóór de Beurskrach van 1929. De zware industrie stortte ineen, werkloosheid rees de pan uit en de woningbouw stagneerde.
Overspill
Na de Tweede Wereldoorlog koos het stadsbestuur voor de inmiddels beruchte overspill policy: het centrum werd dwangmatig geruimd, en bewoners naar pasgebouwde, hopeloos criminele buitenoorden of overspill estates gestuurd.
Het binnenstadse inwonertal halveerde binnen dertig jaar. Werkloosheid en frustratie woedden door de stad. Zij die achterbleven waren veelal de zwakkeren, zonder werk of uitzicht op verbetering. Na anderhalve eeuw aan immigratie vloeiden mensen en masse weer uit de stad.
Verandering kwam pas eind 1970. In een oostelijke wijk protesteerden bewoners succesvol tegen gedwongen verhuizing: het stadsbestuur gooide het roer om en investeerde in de renovatie van bestaande wijken.
Glasgow wist steeds meer zielen te behouden en zag een cruciaal instituut ontstaan: het Third Eye Centre (tegenwoordig het Centre for Contemporary Arts of CCA). Namen als Julius Eastman, Allen Ginsberg en Chinua Achebe verschenen in de stad, terwijl op de achtergrond de allerlaatste scheepswerven en koolmijnen definitief sloten. Onveranderd kapot, maar met nieuwe energie trok Glasgow het volgende decennium in.
Hardcore
Het was halverwege de jaren 1980 dat de stad cultureel op adem kwam. Postpunk wist zich als eerste subcultuur te vestigen, clubs openden hun deuren en de stad bouwde een muzikale reputatie op.
Langzaamaan betrok de kunstscene de West End. Onder hen was Keith McIvor, beter bekend als JD Twitch en medelabelbaas van Optimo. Hij verruilde in 1986 Edinburgh voor de stad aan de Clyde, en maakte de vroege jaren van de ravecultuur mee.
Glasgows scene is gezond ondanks de stad
‘Toen ik kwam, ging het om funk en disco, om high fashion,’ lacht hij. ‘Ik kwam echt nergens binnen. Maar toen waaide elektronische muziek over, zoals house en hardcore, en als arbeidersstad was Glasgow in no-time om.’
Vooral Nederlandse namen als Paul Elstak trokken duizenden bezoekers, terwijl de inmiddels beroemde Sub Club alle andere elektronische genres dekte.
Niet veel later begon de stad serieus aan de muzikale export. Indie en postrock zoals Belle & Sebastian en Mogwai brachten roem, terwijl Glasgow, anders dan vrijwel elke andere grote Britse stad, nagenoeg niets wist bij te dragen aan de elektronische muziek. ‘Misschien was niemand lang genoeg nuchter om zelf iets te maken?’, grapt JD Twitch.
Alle feestverhalen terzijde: was het niet doffe ellende in de stad destijds? Tientallen scholen, badhuizen en winkels sloten hun deuren. Ernstig geweld, al dan niet tussen de katholieken en protestanten, besloeg dagelijks de voorpagina’s van de kranten.
‘Het enige wat ik je kan zeggen, is dat ik in Edinburgh veel vaker in elkaar ben geslagen dan hier,’ stelt Optimo’s labelbaas. ‘Verder was het een tijd waarin veel gebeurde, muzikaal gezien. Iedereen stond voor alles open.’
De ravecultuur kreeg echter een slag te verduren in de vorm van de Criminal Justice Bill in 1994, die politie in staat stelde om in te grijpen bij elke samenscholingen met ‘luide, repetitieve muziek’. Clubs ging het evenmin voor de wind: onder een nieuw beleid moesten ze om 3.00 uur sluiten, in een poging het geweld en drugsmisbruik in de stad te bestrijden.
Levensverwachting
Deze houding typeert het hedendaagse Glasgow. Het beleid lijkt nog steeds te stoelen op angst, voortgekomen uit twee sociaal-historische feiten. In de eerste plaats het schandalige falen van de stadsplanning.
Tradeston en de Gorbals, wijken centraal aan de Clyde gelegen, zijn slechts twee schrijnendevoorbeelden van Glasgows overweldigende bestuurlijke onkunde.
Gorbals is eeuwenoude woonwijk met een berucht verhaal. Begin jaren 1960 werd de buurt geruimd voor nieuwe flats, bestemd voor de helft van de Gorbalites: de rest moest verkassen naar de New Towns aan de stadsrand.
De belofte van het moderne wonen in de Gorbals viel vies tegen: ontworpen voor het Algerijnse klimaat waren de flats binnen no-time onbewoonbaar door schimmel en betonrot, terwijl de buurt verder uiteenviel door gebrek aan kroegen, winkels en werk. Amper twintig jaar later werd alles weer gesloopt. Tweemaal geruimd, tweemaal mislukt: de Gorbals heeft de stad miljoenen gekost, en enkel een trauma opgeleverd.
Nog geen twee kilometer verderop ligt Tradeston, een industrieel terrein dat net iets te veel met rust werd gelaten. Een oninteressant feit, ware het niet dat de verwaarloosde buurt nog geen minuut lopen van het stadshart ligt.
Tientallen intacte industriële panden staan leeg of worden betrokken door tapijthandelaren en keukenboeren: een verdwaalde shishabar geldt er als hoogtepunt van cultuur.
Het tweede punt betreft geweld en gezondheid. Rond de eeuwwisseling kwam er pas serieuze aandacht voor de sociale problematiek. De VN noemde Schotland ‘het meest gewelddadige land in de ontwikkelde wereld’. Glasgow gold als stabbing capital of Europe en de Wereldgezondheidsorganisatie sprak zich uit over het Glasgow-effect: een levensverwachting van tien jaar lager dan het landelijk gemiddelde.
Vandaag de dag sterft nog steeds een kwart van de mannen vóór het bereiken van de pensioenleeftijd. Manchester en Liverpool kennen een soortgelijke armoede als Glasgow, maar hun gemiddelde inwoner leeft ‘vrolijk’ tot 81.
Wat doet de Clydesiders de das om? Eenduidige antwoorden ontbreken, maar er wordt steevast gewezen op decennia aan geweld en ontworteling, belabberde huisvesting, werkgelegenheid, en jawel: het Schotse weer.
Schrikmiddel
De twee bovengenoemde aspecten lijken het de speelruimte van het culturele en nachtleven te bepalen. Net als steden zoals Leipzig of Bilbao kent Glasgow een grote leegstand en tegelijkertijd een soort renaissance. In Schotland blijft dit postindustriële potentieel echter onbenut.
Antikraakwetgeving die ooit van kracht werd om het bewonen van slooppanden tegen te gaan, weerhoudt nu menig collectief ervan gebruik te maken van de weelde aan ruimten. Woorden als community led, grassroots of underground lijken niet voor te komen in het bestuurlijke vocabulaire.
‘Niet alleen de muziekscene, maar ook kunstenaars zijn zich hier erg bewust van,’ zegt Stewart Smith, muziekcriticus en autoriteit op het gebied van Schotse pop en avant-garde. ‘Er waren veel lege winkelpanden in het centrum, waar iedereen dolgraag exhibities en evenementen wilde organiseren.’
Onbegrijpelijk goedkope taxi’s maken het mogelijk om de stad op elk uur van de nacht voor ‘een vijfje’ te doorkruisen.
Dit bestempelde de stadsraad als illegaal en ongewenst. ‘In plaats daarvan stelden ze voor elders een nieuwe ruimte te bouwen, waarvoor je je dan weer moest aanmelden; een zeer effectief bureaucratisch schrikmiddel.’
Lastercampagne
De katers van de mislukte stadsplanning en het verleden van geweld lijken dit soort besluiten te overschaduwen. De stad kent relatieve rust en vrede: de levenskwaliteit stijgt gestaag, steekpartijen zijn eindelijk weer uitzonderlijk, en de werkloosheid is op een historisch laagtepunt.
De weerzin tegen ruimtelijke vrijheden voor culturele partijen lijkt vooral te komen uit een diepe angst voor de terugkeer van de verholpen problemen.
Toch zou in een gebied als Tradeston gemakkelijk een tiental clubs, muzieklocaties en galeries kunnen worden gehuisvest, om een vervallen gebied te herontwikkelen zonder ook maar een enkele ziel te storen. Hoe kan dat alsnog een te groot risico lijken?
‘Je moet niet vergeten dat Glasgow wellicht een progressieve, socialistische stad is,’ benadrukt Keith McIvor, ‘terwijl veel bestuurlijke lichamen nog steeds een zeer conservatieve houding hebben. Kijk maar eens naar de Arches.’
Deze club en kunstruimte vervulde sinds 1991 een cruciale rol in het nachtleven. Door de inkomsten van de clubavonden werden theater- en kunstprojecten mogelijk gemaakt; een uniek systeem dat een ongekende mate van onafhankelijkheid bood.
Tijdens een inspectie op een gay avond in 2008 werd het de diep conservatieve politie te veel en een jarenlange lastercampagne ging van start.
Sir Stephen House, Chief Constable van Glasgows en daarna Schotlands politie, paste tien jaar lang in het nachtleven dezelfde tactieken toe als tegen de georganiseerde misdaad. ‘We are not a solutions agency, we are a restraint agency,’ waren zijn letterlijke woorden. In 2015 sloten de Arches hun deuren na het verlies van hun vergunning.
After hours
Na een kwart eeuw strenge wetgeving is er begin dit jaar voorzichtige verandering gekomen: een klein aantal clubs mag maar liefst tot vier uur openblijven. De kinderlijk vroege sluitingstijden zijn echter al diep in de uitgaanscultuur gesleten, met als duidelijkste uitkomst de focus op after hours.
‘De club wordt hier als begin van de avond gezien, en daarna wordt er van huis naar huis gezworven,’ vertelt McIvor. Onbegrijpelijk goedkope taxi’s maken het mogelijk om de stad op elk uur van de nacht voor ‘een vijfje’ te doorkruisen.
‘Het maakt het uitgaan socialer, op een bepaalde manier. Je moet altijd weten waar je na drieën naartoe gaat, en je deelt de draaitafels – het is vele malen democratischer.’
Het behoeft echter geen groot denkwerk om in te zien dat het restrictieve beleid allesbehalve gezonde gevolgen heeft voor het nachtleven. Als club heb je hooguit twee uurtjes een vol huis voordat de boel weer dicht moet. Iedereen stroomt de regen weer in, op zoek naar een studentenhuis om uit te wonen. Alles, ironisch genoeg, dankzij mensen als Chief Constable House.
Dwaling
Waarom wordt dit in het jaar 2019 nog altijd niet als absurd gezien door de autoriteiten? Waarom wordt zo veel ruimte onbenut gelaten, ten nadele van nagenoeg elke partij – de nachtelijke economie, culturele sector en eenvoudigweg de bevolking?
In gelijke mate naïef en gefrustreerd waag ik een poging erachter te komen waarom Tradeston nog altijd aan leegstand en verval wordt overgelaten. Een tiental loketten, woordvoerders en beleidsmakers gaat hoffelijk in op mijn vragen.
Het hoofd van de ruimtelijke ordening, zelf lid van de Scottish National Party, komt met een verwijt aan tachtig jaar Labour-corruptie in de stadsraad.
Een ander schuift het onder de noemer van mismanagement, maar wil mij wel wijzen op ‘wezenlijke culturele hotspots elders langs de rivier,’ zoals concerthal SSE Hydro. Een korte blik op het programma verraadt wat voor titanen uit de avant-garde hier wel niet optreden: Rod Stewart, Take That, et cetera.
Glasgows afdeling voor development and regeneration laat pas écht zien hoe ver het bestuur van een gezond cultuurbeleid is afgedwaald. ‘Tradeston is weliswaar door historische redenen onderontwikkeld, maar ondertussen geldt het als de plek van de grootste investering in de stad … wat zeker verdere vernieuwing en regeneratie met zich mee zal brengen.’
Hoezee, na dertig jaar een potentiële vrijplaats te hebben laten bederven, is Glasgow nu eindelijk tot inzicht gekomen wat Tradeston werkelijk nodig heeft: een kantorencomplex van de Barclays Bank, gebouwd met een luttele 15 miljoen aan stedelijke subsidie.
Indiecircuit
Toch verdient Glasgows ondergrondse cultuurwereld serieuze waardering. De bovenstaande, nadrukkelijk kritische observaties leggen vooral de legale en ruimtelijke voorwaarden uit waarbinnen promotoren, organisatoren en kunstcollectieven moeten functioneren.
Een situatie die gerust suboptimaal kan worden genoemd. Dit leidt tot een wezenlijk punt, helder geduid door Stewart Smith: ‘Glasgows scene is gezond, óndanks de stad.’
Het zou makkelijker zijn je heil elders te zoeken, waar de zon schijnt en de politie zich koest houdt. Laten we de afgezaagde en jammerlijk treffende slogan ‘People Make Glasgow’ niet vergeten: het zijn deze mensen die beschikken over een moeilijk te bevatten vriendelijkheid, doorzettingsvermogen en behulpzaamheid. Gebonden aan een stad die je letterlijk van tien jaar van je leven berooft.
Een van de vele rapporten over de gezondheidscrisis eindigt met een grimmig slot: ‘Actually, there is one way to avoid the Glasgow effect: leave Glasgow.’ In toenemende mate weet de stad echter mensen vast te houden, zelfs weer te groeien op economisch en cultureel vlak. Voor één succesvol gebied werd dan ook al in de jaren 1990 de bodem gelegd: het indiecircuit.
Vegan
De stad kent namelijk een immens gezonde infrastructuur voor bands. Een breed scala aan pubs, concertlocaties en instituties zoals het CCA biedt nagenoeg iedereen de mogelijkheid regelmatig te spelen.
Richard Chater, oprichter van clubavond en muzieklabel Numbers, verwoordde het elders beknopt: ‘In Glasgow is geen geld, maar meer dan genoeg steun.’ Iconische bars als Nice & Sleazy’s en King Tut’s Wah Wah Hut zijn al tijden dé plek om nieuw talent als eerste in actie te zien, terwijl de Glasgow School of Art (GSA) een gebruikelijk off-center maar sterk programma aanhoudt.
De GSA heeft echter een klap moeten verduren: afgelopen jaar brak voor de tweede keer in vijf jaar brand uit, en het wereldberoemde Mackintosh-gebouw werd in de as gelegd. Langzaam en met moeite krabbelt de aanpalende concertruimte weer op.
Elders in de stad heerst de vegan maffia: een handjevol vegan bars en restaurants van één uitbater die er livemuziek programmeert. In Stereo, Old Hairdressers, The 78 en Mono wordt wekelijks een programma gevoerd dat vele andere plekken niet aandurven of -kunnen.
In het westen, naast de snelweg, ligt SWG3, een van de weinig daadwerkelijk gerenoveerde pakhuizen. Hier spelen bands zoals Big Thief en Foals, die de andere bars zijn ontgroeid.
Al met al verzorgt dit tiental aan locaties, van het CCA tot SWG3, een aanhoudende stroom van hoge kwaliteit aan livemuziek. Verder fungeert Rubadub als belangrijke spil in Glasgows muzikale export.
Als vinyldistributeur steunen zij meerdere lokale labels (12th Isle, Night School en Domestic Exile), en de platen die hun pakhuis verlaten dienen vaak als showcase van de nieuwste generatie van de Schotse muzikanten.
Opruiing
Wat livemuziek betreft bestaat er desalniettemin een onmiskenbaar gat wat jazz, experimentele en, bij gebrek aan een beter woord, ‘alternatieve clubmuziek’
betreft. Hier duiken echter twee spelers op, Counterflows en Tectonics. De twee jaarlijkse festivals worden geleid door Alasdair Campbell en Fielding Hope: laatstgenoemde programmeert tevens het Londense Café OTO.
Onder hun toezicht wordt twee keer per jaar een brede selectie aan vooraanstaande musici uitgenodigd op veelal unieke locaties. Mark Ernestus’ Ndagga Rhythm Force trad op in een vervallen Victoriaans buurthuis, Rashad Becker speelde op een Bowling Club.
Zulke relatief nieuwe namen worden afgewisseld met grootheden als Joe McPhee en de nodige AACM-muzikanten. Al met al blijft een halfjaarlijkse dosis echter veel te weinig.
Elders op het spectrum van ontbrekende muziek werkt Sarra Wild, oprichtster van het clubcollectief OH141. Zij speelt een dubbele rol als criticus en organisator in het lokale nachtleven en heeft voor de nodige opruiing gezorgd, wat niet zonder vruchten is gebleven.
In de afgelopen jaren is de representatie van vrouwen, mensen van kleur en de queergemeenschap sterk verbeterd, een ontwikkeling waar Wild een wezenlijk aandeel in heeft. Van clubavond is OH141 uitgegroeid tot een serie radioshows, workshops en paneldiscussies die muzikale emancipatie in de breedste zin dienen. Een welkome bijkomstigheid: de nieuwe stemmen hebben een nieuw geluid meegenomen.
Opbloei
Glasgow kent als geen ander de cyclus van groei en verval en maakt sinds enkele jaren een veelbelovende ontwikkeling door. Het blijft echter van groot belang om dit te zien binnen de o zo beperkende werkelijkheden die door het stadsbestuur worden opgelegd.
De lof die Glasgow ontvangt is verdiend, maar evenwel verdovend: een nieuwe generatie moet blijven vechten voor een vrijere stad. Een plek waar de tienduizenden nieuwe ‘Glaswegians’, die veelal jaarlijks naar de stad verhuizen voor haar kunst en muziek, ongestoord kunnen experimenteren, delen en groeien.
Maar zelfs al worden deze vrijheden niet behaald, dan heeft Glasgow zich al lang in één veld bewezen: het kunnen bloeien in de schaduw.
Reacties