Richard James Foster
Tijdens Incubate trokken we een lang weekend op met cultuurhistoricus en muziekjournalist Richard James Foster. Een enerverende tocht langs vele podia en bands, waarbij we tussen de bedrijven door spraken over de Nederlandse muziekcultuur en met name het gebrek daaraan.
Richard James Foster, dit jaar op Incubate aan het werk voor onder andere Incendiary Magazine, The Quietus en LouderThanWar, woont inmiddels alweer bijna vijftien jaar in Nederland. Toch blijft hij een Brit in Leiden. Een positie die een frisse blik op de Nederlandse popcultuur oplevert, een cultuur waarvoor hij in al die jaren een bijzondere interesse heeft opgebouwd. Een belangstelling die ertoe leidde dat hij vorig jaar zijn studie geschiedenis weer oppakte om afgelopen zomer aan de Universiteit van Leiden af te studeren op de ULTRA-beweging.
Zijn masterscriptie ligt momenteel onder embargo voor mogelijke academische publicatie en vormde tevens de basis voor zijn bijdrage aan het Punk Symposium aan de Universiteit van Leicester dat plaatsvond op 30 oktober. Het werkstuk dient bovendien als uitgangspunt voor een breder georinteerd promotieonderzoek naar de omgang van Nederland met de eigen pop- en muziekcultuur, als onderdeel van The Public and its Discontents, een PhD-programma geleid door James Kennedy. Reden genoeg voor Gonzo (circus) om te spreken met deze enthousiaste, Leidse spraakwaterval en te achterhalen hoe de cultuurhistoricus en blogger extraordinaire tegen de Nederlandse muziekcultuur aankijkt.
Buurthuizen
Mijn interesse in de Nederlandse popcultuur werd gewekt rond 2005, 2006, begint Foster zijn monoloog op zondagochtend. De Brit schreef toen al enige tijd voor het in 2002 opgerichte blog Incendiary Magazine, dat zich tot op dat moment voornamelijk had gericht op shows van internationale acts in Nederland. Naarmate de tijd vorderde werd hij steeds vaker uitgenodigd om te komen kijken naar concerten van Nederlandse bands. Zo kwam hij in 2005 bij een show van Julie Mittens in Leiden, een optreden dat direct tot vragen over de Nederlandse muziekcultuur leidde. Julie Mittens speelde op een open presentatieavond voor pozie en andere vrije kunsten, waar iedereen volgens goed Nederlands nivellerend principe zijn of haar eigen inbreng mocht doen. Toen Julie Mittens begon met spelen, vluchtte heel het publiek echter naar buiten. Er was geen ruimte voor dit afwijkende geluid, niemand die voor dit stuk experimentele noiserock open stond. Dat riep bij mij vragen op over wat ervoor zorgde dat een verder zo open publiek, zo gesloten was voor dit andere, extreme geluid.
Een tweede moment dat mij prikkelde was het optreden van De Nieuwe Vrolijkheid op Metropolis in 2006. Weggestopt in een hoekje op het festivalterrein, naast het springkussen voor de kinderen, speelde de band daar op een podium speciaal voor lokaal en Nederlands talent. Een handvol bezoekers, eerder daar voor een gezellige dag dan voor de concerten, zwierf een beetje rond voor de bhne, het oog meer gericht op de spelende kinderen dan op de presentatrice die de band aankondigde met En nu een ander leuk Nederlands bandje! Ik vond dat een erg vreemd tafereel, een soort omgekeerde apartheid; de eigen Nederlandse bands uitsluiten van het hoofdprogramma, weggezet als een licht vermaak, terwijl De Nieuwe Vrolijkheid vrij donkere experimentele indierock maakte. Ook hier wist het publiek, maar ook het festival, niet wat het met de muziek aan moest.
Patroon
Het is een punt dat geregeld terugkomt in het relaas van Foster: de uitsluiting en het wegstoppen van de eigen Nederlandse underground. Alles moet worden gekaderd, opgehokt en veilig worden weggestopt in Nederland en er mag vooral geen schijn van nationalisme in doorsijpelen. Liever nog wordt er in Nederland laatdunkend over eigen bands gesproken in termen als bandje of on-Nederlands goed een kreet die onbedoeld negatief is over het niveau van de Nederlandse muziekscene en deze ook meteen weer terug stopt waar hij hoort: in het buurthuizencircuit en tussen de schoenrekken op Le Mini Who?.
Wat Foster meteen weer terugbrengt bij zijn omgekeerde apartheid: Le Mini Who?, Locals Only of Incubate Zero. Volgens Foster zijn het wellicht goedbedoelde initiatieven, maar is de uitwerking averechts. Ten eerste struikelt hij over de namen, die stuk voor stuk zij het onbedoeld impliceren dat het een minderwaardig onderdeel is van het festival, met bands die eigenlijk niet geboekt kunnen worden. Ten tweede stoort hij zich aan het feit dat bands onder deze vlag, zoals bij Le Mini Who?, worden geplaatst op plekken die niets van doen hebben met een serieus podium.
Maar bovenal rijst bij hem de vraag waarom bands als Space Siren of Naive Set niet gewoon mee kunnen draaien in het hoofdprogramma. Space Siren is beter dan de gemiddelde indierockband op de poster van Le Guess Who?, maar krijgt daar geen plek tussen. Geen reden voor zorg of vragen, er is immers een nevenprogramma waar de Nederlandse bands kunnen spelen.
Zo stonden we daags voor het interview bij The Daydream Fit, onderdeel van het Incubate Zero-programma. Eerder speelde de band al op uitnodiging van Lee Ranaldo in zijn voorprogramma en momenteel werkt het kwartet uit Enschede samen met deze muzikant richting een release. Om n uur s middags in Caf Extase (toch in ieder geval niet tussen de kledingrekken) trekt de band echter niet meer dan tien man publiek. Andere Incubate-bezoekers zijn nog aan het bijkomen van de nacht ervoor of moeten op dat moment nog op de trein stappen richting Tilburg. Dit terwijl het kwartet een meer dan aardige noiserockshow weggeeft die niet had misstaan als volwaardige act op het hoofdprogramma. En dan is Incubate niet eens een goed voorbeeld, juist omdat het vanaf dag n in de programmering veel ruimte heeft gemaakt voor Nederlandse en lokale bands.
Toch past dit volgens Foster wel in een wijder patroon. Vooral wat betreft de muziekpers in Nederland constateert hij dat deze haar aandacht pas richt op de eigen underground nadat deze is opgepikt door de internationale pers. Niet dat er geen aandacht aan wordt besteed; bands worden vaak al vroeg lokaal opgepikt, maar daar blijft het vaak ook bij. Er is aandacht, er wordt gemeten, gewogen en vervolgens wordt de band op een provinciaal niveau weggezet in het kadertje waar het thuis hoort. Moeilijke muziek wordt dan ook als zodanig weggezet en daar gehouden. Vooruitstrevend, experimenteel of vernieuwend, dat doen de buren in Nederland heet dat moeilijk.
Er zal dan ook geen Nederlandse muziekjournalist zijn die als eerste hoog van de toren blaast over de Nederlandse ondergrond, zoals bijvoorbeeld Simon Reynolds dat doet in Rip It Up and Start Again: Post Punk 1978-84 wanneer hij stelt dat het geen toeval kan zijn dat d belangrijkste ontwikkelingen in de popmuziek in Groot-Brittanni zijn begonnen. In Nederland wordt deze nationalistische of patriottische houding niet getolereerd en direct afgekapt. Pas als de erkenning van buiten komt, lijkt Nederland in staat om het unieke, het afwijkende of het verrassende uit eigen land op waarde te schatten.
Ultra
Ter illustratie legt Foster een parallel tussen de pers rondom de ULTRA-beweging in de jaren 1980 en wat Theo Ploeg in 2012 bestempelt als de Nederlandse neo-indierenaissance rond bands als Nikoo, Vox Von Braun en Rats On Rafts. Volgens Foster zijn de overeenkomsten tussen 1978-1983 en de huidige beweging namelijk verrassend groot.
Net als in die jaren zijn de bands grotendeels zelfonderhoudend, produceren zelf of werken met hetzelfde kleine groepje mensen. De mensen die de labels runnen doen dit allemaal naast een baan, uit liefde en buiten de reguliere distributie om. Airplay is er niet of nauwelijks, en in de grotere media wordt het niet opgepikt, niet begrepen of zelfs neerbuigend behandeld. En precies zoals Harold Schellinx over ULTRA schrijft, wordt de scene in Nederland pas serieus beschouwd wanneer de Britse pers erover schrijft.
Daarvoor werd er door de Nederlandse pers wel over ULTRA geschreven, maar in vrijwel elk stuk schemert onbegrip door en de strekking is vaak dat de bands beter in het repetitiehok hadden kunnen blijven. Pas wanneer NME in november 1980 een breed artikel genaamd Why not to Hate the Dutch aan de beweging wijdt waarin alle ULTRA-bands naar voren komen, brengt dat een golf in beweging in de Nederlandse pers. In de februari van 1981, bijna vier maanden later, volgt een diepte-artikel in OOR over dezelfde bands en de scene eromheen, zoals altijd netjes de Britse muziekmedia volgend. Betrokken artiesten geloven dan ook tot op de dag van vandaag dat OOR nooit tot dit stuk was gekomen als NME het blad niet was voorgegaan. Reden voor hen om hun eigen muziekblad op te richten.
Datzelfde zie je volgens Foster dertig jaar later weer gebeuren rondom bands als Rats On Rafts en Vox Von Braun. Pas wanneer John Robb van LouderThanWar hoog van de toren blaast dat Rats On Rafts een briljante band is, wordt dit ook opgepikt door de (grotere) Nederlandse media. En op dezelfde wijze verstomt de kritiek op de releasedatum van Rich & on Wheels van Vox Von Braun (daags voor kerst, 2012) wanneer Theo Ploeg met zijn recensie op The Quietus komt. Wachtend op erkenning van buitenaf, reagerend op de Britse en Amerikaanse media, krijgen deze bands nationale aandacht wanneer zij internationaal al warm zijn onthaald. Nederlandse media zijn daarin volgzaam, angstig om zelf het voortouw te nemen. Volgens Foster niet uit onwil, maar uit een gebrek aan vertrouwen in de eigen muziekcultuur.
Volgzaam
Het is iets wat de Brit gedeeltelijk wijdt aan het gebrek aan een duidelijke geschiedenis in volksmuziek. In tegenstelling tot de omringende landen, heeft Nederland nauwelijks een noemenswaardige muziektraditie. Hierdoor heeft popmuziek ook een ondergeschikte rol in de cultuur. Daar waar bijvoorbeeld in Engeland popmuziek een wezenlijk onderdeel is van de dagelijkse cultuur, is het in Nederland entertainment dat binnen een bepaald controleerbaar format moet blijven. Alles wat afwijkt wordt bekritiseerd, totdat er een hoekje is gevonden om het in weg te stoppen, of vermaakt tot een karikatuur, met knuffeljunk Herman Brood als het ultieme voorbeeld. Al jaren werd Brood niet meer op zijn muziek beoordeeld, maar vooral op zijn excentrieke, vermakelijke gedrag.
Nederlanders zijn de beste zelfbeschermers in de wereld. In tegenstelling tot Engeland zijn er hier weinig opgelegde, dwingende regels, maar is het de sociale controle en de voortdurende zelfreflectie die alles in toom houdt. Hier haalt Foster de cultuurhistoricus James Kennedy aan. De Nederlandse cultuur voldoet volgens deze geboren Amerikaan aan twee voorwaarden. Ten eerste is deze grotendeels zelfregulerend, netjes ingekaderd door ongeschreven regels. Ten tweede is zij geheel gespeend van nationalisme. Het is provinciaal versus internationaal, maar nationalistische uitingen zijn slechts een karikatuur. Oranje is een feest, geen serieuze zaak.
Dat zijn volgens Foster ook de voornaamste redenen waarom de nationale muziekcultuur niet of nauwelijks serieus wordt behandeld. Er is geen trots op een breder vlak dan de eigen stad en dus een gebrek aan muziektraditie. In mijn interview met Leonor Jonker (na te lezen op Luifabriek.com, red) kwam die kwestie ook sterk naar voren. Zij heeft onderzoek gedaan naar punk in Nederland en wees mij erop dat als het in Nederland over de punkbeweging gaat, de muziek geheel buiten beschouwing blijft. Als het in de media over Nederlandse punk gaat, wordt er gesproken over herone, kraken, rellen in Amsterdam, Dr. Rat en mode. Maar er is geen Nederlands geluid; nergens gaat het over de bands, altijd over de sociaaleconomische ontwikkelingen. Er zijn geen Nederlandse punkbands die de geschiedenis hebben gehaald, behalve dan misschien The Ex maar dat is meer een vrije vorm van muziek dan punk.
Een manier om punk te kaderen. Net zoals nu The Sound of the Dutch Underground wordt gekaderd rond bands die eigenlijk gewoon mainstream onafhankelijke popbands zijn. Maar dan zit alles wel netjes op zijn plaats, en dat is aldus Foster waar wij onze afwijkende geluiden graag hebben. Zodat het vervolgens daar kan worden gehouden en genegeerd.
Dit artikel verscheen eerder in GC #124.
Koop deze editie in onze webshop!Bibliografie
Leonor Jonker, No Future Nu. Punk in Nederland, 1977-2012 (Amsterdam: Lebowski, 2012)Harold Schellinx, ULTRA. Opkomst en ondergang van de UltraModernen, een unieke Nederlandse beweging (1978-1983) (Amsterdam: Lebowski, 2012)
Simon Reynolds, Rip It Up and Start Again: Post Punk 1978-1984 (Londen: Faber And Faber, 2005)
Reacties