De rapporten van het Nederlandse Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) zijn voor de vakwereld van onder meer planologen, vervoerkundigen en milieukundigen ware (en gratis) schatten van informatie met recente wetenschappelijke onderzoeken. Het Planbureau vult haar positie als onafhankelijke overheidspartij soms in met publicaties voor het algemene publiek, vol met prachtige infographics.
Het nieuwste boek ‘Slimme Steden’ behandelt een onderwerp dat al enkele jaren de vakdiscussies beheerst. De aanleiding voor de boekenberg is de voortdurende trek naar de stad, vooral in ontwikkelende landen. Hierdoor woont in 2050 driekwart van de wereldbevolking in een stedelijke omgeving. Tegelijkertijd zijn we met zijn allen bezig om de aarde uit te putten en te vervuilen. Om onze planeet te redden, zijn innovatieve oplossingen voor de stad nodig.
Dat de term ‘slimme steden’ als denkkader wordt gehanteerd, is vooral de verdienste van grote ICT-en technologie bedrijven zoals Siemens, IBM en Cisco Systems; overheden als de EU zijn daarin meegegaan. Het gevaar dreigt echter dat de noodzakelijke stedelijke verduurzaming wordt gereduceerd tot een puur technologische opgave. Adam Greenfield schreef al het boek ‘Against Smart Cities’, waar hij een pleidooi houdt voor de sociaal-politieke kant van steden(bouw).
‘Slimme Steden’ heeft eveneens oog van die ‘technology fix’. Het bijna tweehonderd pagina’s dikke boek bestaat uit twee delen. Het eerste is het essay ‘slimme steden zijn lerende steden’ waarin Maarten Hajer de opgave van slimme steden (een technische oplossing) verbreedt naar slimme stedenbouw – gebaseerd op samenwerking en dus een integraler en actiegerichter gedachtegoed. Ook pleit hij ervoor om het metabolisme van de stad (wat gaat er in en wat er uit) als uitgangspunt van besluitvorming te nemen, en daarbij ook naar innovaties te kijken waar burgers zelf zaken oppakken.
Deel twee gaat in op onderwerpen van het stedelijke metabolisme die cruciaal zijn voor het welslagen van de stedelijke verduurzaming, zoals demografie, voedsel, energie, afval en water – en beschrijft de stand van zaken voor Nederland en de wereld als geheel. De vaak hallucinante cijfers en statistieken – zoals het feit dat een derde van de wereldvoedselproductie wordt weggegooid – worden prachtig verbeeld met infographics. Vreemd is echter dat de bijschriften bij de infographics dezelfde informatie bevatten als de lopende tekst.
Eveneens vreemd is dat het boek geen concrete handvatten bevat om te beginnen met die verduurzaming. Het ontbreken van een dergelijk handelingsperspectief voor burger, professional, bestuurder, politicus en ondernemer, is een groot gemis van dit lovenswaardige boek van een gepassioneerd pleitbezorger van een socialere en duurzamere wereld – zeker omdat Hajer in zijn essay zelf stelt dat het fysiek alsmede politiek tot uitvoer brengen van alle mooie voornemens het grootste probleem vormt.