De Zweedse singer-songwriter Emil Svanängen schetst met zijn zesde plaat opnieuw prachtig glooiende natuurlandschappen, al lijken die met ieder volgend album steeds uitgestrekter te worden. Aan de basis staan nog steeds akoestische gitaarliedjes die hij in zijn thuisstudio opneemt. Maar onder andere door samenwerkingen met kamerorkesten begint zijn geluid uit te dijen richting meer elektronische experimenten. Zoals hij laatst nog liet zien en horen in de Botanique in Brussel ruilt hij medemuzikanten in tegen elektronische geluidseffecten, en de weidse echos en galmende reverb komen de pracht van zijn muziek ten goede. Aan de basis van de nummers ligt nog steeds zijn alles doordringende stem. Die wordt subtiel aangevuld met strijkers en met hier en daar wat zware blazers. Daarbij schuwt Svanängen gelukkig het bombast, waardoor de muziek ingetogen en fragiel blijft. De warme weemoed van zijn muziek voelt daardoor aan als een dikke winterjas, al kruipt zijn stem op de juiste momenten als een ijskoude noordenwind onder je kleding met een aangename rilling als gevolg.