Grumbling Furs eerste plaat, Furrier, bespraken we hier als een geïmproviseerde mix van “psychedelica light” en jazzy drumsolos, lieflijke belletjes en vervormde gitaren, spannende loops en pathetische stemmen. Een beetje een allegaartje dus, en gezien de cvs van de verschillende bandleden was dat ook niet zo vreemd. Maar in de opmaat naar het tweede album waren er al signalen dat bandleider Daniel O’Sullivan er de bezem door heen had gehaald: de single Alice had een poppy Canterbury-geluid, mijlenver verwijderd van Aethenor of Ulver, bands waar OSullivan ooit in speelde. Dat geluid bouwen hij en Alexander Tucker, die nu samen Grumbling Fur zijn, verder uit op Glynnaestra: licht psychedelische pop met gedragen stemmen en veel experiment in de arrangementen. Veel meer dan voorheen gebruikt de band elektronica, en de eerste nummers hellen zelfs over richting synthpop, zij het zonder het kale simplisme dat zoveel van de huidige retro-acts tekent. De liedjes zijn lichtvoetig, met een constante zweem van psychedelica. Een paar nummers hebben een folky geluid dat we van Tuckers soloplaten herkennen; en voor de balans (en iedereen die moeite met s mans stem heeft) zijn er de nodige abstracte intermezzos. Het hele album heeft een ondefinieerbare Britsheid. Deels zal dat komen door de beschaafde Engelse zang (overigens klinkt de gemultitrackte Tucker zo nu en dan opvallend veel als Depeche Modes Dave Gahan; dat krijg je met al die synthesizers), maar ook door de intrinsieke ‘Engelse’ van twee platen die we het sterkst in ‘Glynnaestra’ terughoren: Brian Enos Another Green World en This Heats Deceit. Al haalt Grumbling Fur het niveau van die twee platen niet maar welke band doet dat wel? Glynnaestra is desalniettemin een lovenswaardige poging.