Noorwegen, een land met velen fjorden waarin het water zachtjes kabbelt, en meteen ook het geluid waar Rubbles het debuut van Pål Moddi Knutsen mee opent. Rustiek, kalmerend. Zachtjes komt daar een accordeon in, minimale percussie en dan de zang. Een androgyne stem die het midden houdt tussen Tanita Tikaram, Damien Rice en een zwaardere Björk. Gepassioneerd fluisterend tot gebroken krakende vocalen. Maar altijd overtuigend. Dit is de grootste kracht van de Noorse singer-songwriter: die intrigerende stem. Zijn minimalistische folk, spaarzaam tokkelend, of slepend blazen met de accordeon hier en daar aangevuld met subtiele vioolmelodieën, vertoont grote overeenkomst met dat van de bovengenoemde Ierse collega. Het is bijna een weerspiegeling van het Noorse landschap – oude melancholie maar vol met nieuw leven. Traditionele folkinstrumenten die op onconventionele wijze zijn vastgelegd, aangevuld met kleine elektronische details in ongebruikelijke arrangementen. Op het moment van de piek kan ineens alles wegvallen, en enkel een licht tokkelende gitaar en zachte stem overblijven. Hier speelt de productie door Sigurddson (onder andere múm, Björk) zeker een rol. Zijn subtiele en open geluid, met veel aandacht voor de details, zijn sterk vertegenwoordigd op ‘Floriography’. Dat Moddi hiermee een van de best verkopende Noorse artiesten van 2010 werd, is dan ook niet vreemd. Melancholisch en louterend tegelijkertijd, als een frisse wind door het Noorse woud die het hoofd even leegblaast. Het zou vreemd zijn als dat succes in 2011 niet doorgetrokken wordt buiten Noorwegen.