Manchester Orchestra uit Atlanta, Georgia, had beloofd met zijn vierde album sinds 2004 een meedogenloos heavy album te maken. Dat valt het natuurlijk te bezien vanuit welk perspectief je ’t bekijkt, want in het verleden werd de band rond voorman Andy Hull vaker beschouwd als een Death Cab For Cutie met ballen, en dan ben je nog altijd een zeer commerciële popband. Nu, de band heeft woord gehouden: doorheen deze elf compacte songs blijft de stand bijna voortdurend op de ‘distortion’ staan, maar of dat dan heavy is? Dit is immers een band die z’n pop-roots niet kan kwijtraken en die door de opvallende, maar soms ook wel gekwe(e)lde zang van Hull nooit van z’n emo-label af geraakt. De productie hier mikt alleszins ook op versmachtende grandeur met Hollywood-ambitie. Het resultaat: een plaat die voortdurend piekt in het rood, die (te) hard probeert, maar vooral impact heeft door voortdurend naar zichzelf te wijzen. Koppijnrock. Stilistisch klinkt de band regelmatig als een combinatie van Superchunk en Fountains Of Wayne, maar dan door een van de steroïden stijf staande Weezer-filter. Op z’n best (opener ‘Top Notch’ en nog een song of twee) levert dat uitbundige punkpop op die mikt op sloganeske stadionrock, maar ‘Cope’ voelt als geheel te veel aan als een massief blok waarin geen definitie te vinden is, geen nuance, geen dosering van ideeën en uiteindelijk ook geen stamp onder de reet. En dan is er natuurlijk nog de onbedwingbare gedachte aan het ranzige Wheatus (‘Teenage Dirtbag’, remember?) die nu en dan passeert. Ai.