A bad penny is slang voor a bad guy. Nu lijkt dat nog wel mee te vallen met Louis Oliver Jones, te horen aan deze debuutplaat. Goed drie jaar legt deze jonge twintiger uit West Yorkshire al een pad af dat hem steeds verder weg leidt van zn roots in hardcore en punkrock, vertolkt in allerlei bandjes. Inmiddels verscheen, los van deze plaat, zelfs een kerstsingle. Hoe dan ook, Wichita zag dus wel wat in deze lad uit Leeds. Nu glijdt Get A Grip inderdaad wel vlot in het oor als pop met een randje, tegen neo garage aan. Er is een zomerse gitaar, maar ook een licht-melancholische toon, een contrast dat wel meer materiaal op de plaat kenschetst. Jones had ook een voorliefde voor The Smiths, als het om pop ging, naast Elvis Costello en The Style Council. The Ronettes waren dat in de doo-wop, wat zich laat horen in het wat slepende Many Happy Returns, en er zit een verdunde dosis glamrock in Luck Is There To Be Pushed. Eigenlijk kan je Jones muziek best omschrijven als instapklare lo-fi, complexloos zingend over meisjes en liefde. Logisch tegelijk, voor een zanger met een hekel aan bands die zich als helden neerzetten. Maar hoe sympathiek dat ook moge klinken, Lockjaw, met een lichte country toets en een luie snik in de stem, schommelt zichzelf wel vlot in slaap.
Hoe gezellig de indruk ook, pit ontbreekt wel vaker op deze plaat, en inwisselbaarheid drukt al snel de pret bij een aantal songs. Bad Penny kent zn beste momenten wanneer een bepaalde weemoedige flow aan sommige songs gaat kleven, terwijl een gitaar, Fender Rhodes of Farfisa-orgel de melancholie bekampt met een scherpe melodie. Zonder groots te debuteren: in die dualiteit schuilt Jones grootste charme.