728x90 MM

Le Guess Who? 2015 update

Pukkelpop 2009 A Place To Bury Strangers 01

Op deze allerheetste 1 juli ooit komt Le Guess Who? met een aantal nieuwe namen waar wij het nog warmer van krijgen: Kamasi Washington, Tout-Puissant Orchestre Poly-Rythmo de Cotonou, Mikal Cronin, Ariel Pink, Lightning Bolt, METZ en Jerusalem In My Heart.

Panda Bear Meets The Grim Reaper

Panda Bear Panda Bear Meets T

‘Panda Bear Meets The Grim Reaper’ (eerder aangekondigd als ‘PBVSGR’) is Noah Lennox’ vijfde album onder het pseudoniem Panda Bear, maar pas met het derde album ‘Person Pitch’ kwam dit zijproject onder de schaduw van de Animal Collective-discografie uit. Het geluid van Lennox’ soloplaten ligt in het verlengde van het typische Animal Collective-geluid en laat zich enigszins karikaturaal omschrijven als een draaiende caroussel waarop vier verschillende Beach Boys-albums tegelijkertijd worden afgespeeld – pulserende muziek, waarin traditionele muzikale elementen (melodieën, instrumenten en harmonieën) tot een grote brij worden vermalen. Lennox duidde dit geluid zelf al aan als ‘The Soup’ en het is dus niet vreemd dat ook Phil Spector vaak als referentie wordt genoemd. Op ‘Person Pitch’ wemelde het dan ook van de verwijzingen naar diens galmende AM-pop. Opvolger ‘Tomboy’ was enigszins soberder van geluid en kende meer afgeronde composities, die bij vlagen deden denken aan het werk dat Ariel Pink op Paw Tracks, het label van Animal Collective, uitbracht. ‘Meets The Grim Reaper’ is qua toegankelijkheid een logisch vervolg op ‘Tomboy’. Ook het gebruik van beats maakt de muziek overzichtelijker dan ooit en bij vlagen zelfs dansbaar. Luister maar eens naar ‘Crossroads’ of ‘Mr. Noah’. ‘Boys Latin’, ‘Come To Your Senses’ en ‘Selfish Gene’ hadden met een meer gepolijste productie wellicht niet misstaan op het recente album van Caribou, dat overtuigender dan deze plaat de brug tussen indie en dance weet te slaan. Verrassend is voorts de gevoelige ballad (!) ‘Tropic Of Cancer’. Het wat meer bombastische en uitgesponnen ‘Acid Wash’ grijpt terug op ‘Person Pitch’. ‘Panda Bear Meets The Grim Reaper’ is kortom een rijk en afwisselend album, dat naar de smaak van deze recensent een betere productie verdiende, maar zijn weg naar de Animal Collective-fans zeker zal weten te vinden.

Worn Copy

Het was geen verrassing dat het inventieve DIY-pophuis Paw Tracks, pleisterplaats van het Animal Collective, verleden jaar het excentrieke eenmansorkest Ariel Pink wist te strikken. Een kinderlijke onbevangenheid vis-à-vis de wereld, een niet aflatende verkenningsdrift en een diepgeworteld popgevoel bevolken hun liedjes. Pink is een kluizenaarstype, een veelgetalenteerd margemuzikant die solo opereert vanuit zijn Californische slaapkamer. De digitale revolutie ging echter volledig voorbij aan de man. Zijn creaties verpakt hij in een bijwijlen frustrerende ultra-gruizige non-productie, als een cassette die jarenlang heeft liggen verpieteren in een vochtige kelder en na een mislukte föhnbeurt wordt afgespeeld op een krakkemikkige speler van de eerste generatie. De nieuwe lo-fi, zo u wilt. Dit is echter huisvlijt van een bijzonder gesternte. Deze snaak kampeert in het verleden, temidden van patchoeli, oosterse zittapijtjes, geknoopverfde kleding en wellicht ook menig kruidensigaret. Eersteling ‘Doldrums’ veroorzaakte evenveel hoerageroep als gefronste wenkbrauwen. Ook nu dolt Pink met conventies. Onverschrokken opent hij met een driedelige prog-suite, die lijkt weggeplukt van een vergeten demo van King Crimson. Deze tweede grabbel uit zijn omvangrijk tapearchief laat meer zon toe. Het raam mag al eens open. Powerpop, acidfolk, klassieke radiorock uit de jaren zeventig en blanke soul passeren de revue. Fuzzy gitaren en slordige orgeltjes tieren welig. Met Ween deelt hij een haast commerciële neus voor melodie en harmonie, maar evengoed een hardnekkige allergie voor orthodoxe afwerking. Op ‘Immune To Emotion’ herinnert de zang aan Bowie in zijn glamperiode. Het ontwapenende ‘Jules Lost His Jewels’ is Daniel Johnston in zijn betere dagen, ‘Credit’ is dan weer catchy wavepop. De half ontwaakte soulrock van ‘Life In LA’ getuigt van bitterzoete inertie. Overdaad schaadt: halverwege de rit trapt Pink op zijn adem. Halfbakken experimenten met vervormde vocalen en rudimentair technologisch gefriemel brengen weinig zoden aan de dijk. Mits een grotere snoeischaar heeft de man echter een klein meesterwerkje in de vingers.
Jane is het hobbyproject van labelbaasjes Noah Lennox (bekend als Panda Bear) en Scott Mou. Hoewel cover en titel anders doen vermoeden, heeft het duo niets van doen met kwaadaardig doodsmetaal. Deze uit de hand gelopen ep met vier spontane studiojams is hun zelfverklaarde danceprobeersel. Opener en titelnummer is zes minuten gevriesdroogde My Bloody Valentine, een zalig ontwaken tussen gitaarnevel en synths. De droge schaffelbeat van ‘AGG Report’ had uit de koker van Wolfgang Voigt (Gas, Mike Ink, Studio 1, etc) kunnen komen, de toetsen en het zachte geneurie van Panda Bear zijn op en top beestenwerk. Op ‘Slipping Away’ gaan lussen van krakend vinyl over in een distortiebeat met Detroit-trekjes. Uitsmijter ‘Swan’ is abstracte ambient die drijft op hemelse orgeldrones (Spacemen 3 doet LaMonte Young). Meer dan een zoethoudertje voor de nieuwe Animal Collective.

Jesus Chryst

Animal Collective label, Paw Tracks, komt steeds meer met releases van niet aan het Collectief gerelateerde artiesten. We maakten eerder al kennis met de lo-fi glampop van Ariel Pink, nu is het de beurt aan The Peppermints om zich te bewijzen. Het lukt ze maar met mate; de noisy punk is rauw en brutaal zonder ergens ook maar een beetje te charmeren. De bio claimt gelijkenissen met Wire, The Fall en Melt Banana maar waar deze bands hun herrie weten te stroomlijnen in pakkende drie minuten durende liedjes sturen The Peppermints af op een chaotisch resultaat van veel geschreeuw en weinig wol. Het lijkt op een eerste misser van een label dat niks fout leek te kunnen doen.

Haunted Graffiti 5: House Arrest

Toen Ariel Pink begin vorige zomer in de Bunker speelde was het toch wel lachen geblazen. Het was toen alweer een tijdje geleden dat we zo’n slecht optreden gezien hadden, hoewel Pink’s podiumcapriolen wel grappig waren, een maniakaal rondhuppelende kabouter die zijn teksten met volle overgave ten beste gaf. Aan enthousiasme ontbreekt het hem alleszins niet. In navolging van andere outsiders als R. Stevie Moore en Jad Fair neemt de uit L.A. afkomstige doe-het-zelver ook alles zelf thuis op met 8-track in zijn slaapkamer. De opnames op ‘House Arrest’ dateren alweer van een paar jaar geleden, want dit is een reissue van een album dat oorspronkelijk verscheen als dubbelalbum samen met ‘Loverboy’. Pink is een veelschrijver, en ook dit album nadert moeiteloos de zeventig minuten. Het is alsof je teruggekatapulteerd wordt in de tijd naar midden jaren tachtig waar Pink niet bestaande Top 40 hits van een eigen interpretatie voorziet. De eerste helft van de plaat is deze vrolijk ontsporende gekte zeker te genieten, maar naar het einde toe komt de vermoeidheid opsteken en worden Pink’s hersenspinsels te voorspelbaar.

Songs

Hoe pathetisch kan een albumopener klinken? John Maus begint zijn album ‘Songs’ met het nummer ‘Opening’ en gooit er meteen een indrukwekkend kerkorgel tegen aan. Om vervolgens moeiteloos over te vloeien in ‘Time Die’, dat voortdrijft op een repetitief enerverend melodietje. Dat we hierbij meteen moeten denken aan mensen als Ariel Pink komt als geen verrassing. Maus maakt dan ook deel uit van Pink’s Haunted Graffiti orkest (herinner u het barslechte optreden in de Brusselse Bunker vorig jaar) en daarnaast dolt deze dokter in de filosofie regelmatig met de jongens van het hippe Animal Collective. Lo-fi nummers met een groot gevoel voor dramatiek gestoken in een retro barrok jasje van synthesizers, bas en drumcomputers. Spijtig dat we zo weinig tijd hebben voor nostalgie.

James Pants

JamesPants JamesPants

Het verleden is hip. Net als zijn leeftijdsgenoten vertoont James Pants een vreselijk verlangen naar de jaren tachtig. In plaats van deze gewoon te kopiëren zoals de meeste bands doen, vangt hij de geluiden die hij als kind hoorde in een wereld bedolven onder Casio-synthesizers, grijsgedraaide cassettes en verwrongen geluiden. Met een oor nog halfgericht op Suicide, The Fall en Joy Division schudt hij het donkere juk van zijn platenkast en bedelft hij alles onder dikke lagen wazige synths. Dit is retro anno 2011. Het willen klinken als hoe het ooit was, maar intussen al te veel andere invloeden opgeslorpt hebben en deze in je geluid verwerken. Op ‘James Pants’ is dan ook alle coherentie zoek. Als een verveelde kameleon plukt James Pants ideeën uit zijn muzikaal geheugen en verbindt deze willekeurig bijeen in een song. Zelf zegt hij geïnspireerd te zijn door Twin Peaks. Welk nog het meeste terug te horen is op ‘Incantation’. James Pants begraaft zijn songs onder een sonische mist, enigszins vergelijkbaar met de vraagtekens die David Lynch zijn kijkers liet oproepen. Als luisteraar weet je ook niet meteen waar de songs heengaan en of je überhaupt wel je kostbare luistertijd aan wilt verknoeien. Het is net omdat je enig potentieel hoort dat je volhardt. Tot op een zeker moment waarop je de kenners moet laten voorgaan. Zij eren de man voor zijn ongrijpbare genremengelpot en roepen vergelijkingen op met Ween en Ariel Pink. (ks) vindt er echter geen zak aan.

We Must Become The Pitiless Censors Of Ourselves

JohnMaus WeMustBecomeThePit

Heeft iemand het colbertje met de enorme schoudervullingen en omgeslagen mouwen nog liggen? John Maus hoogstwaarschijnlijk wel. De synthpop-liefhebber speelde met Ariel Pink, Panda Bear en Animal Collective maar kan ook zelfstandig aardig uit de voeten. Op ‘We Must Become The Pitiless Censors Of Ourselves’ mengt Maus een dik eightiesgeluid met flarden van zo ongeveer alles wat hij verder leuk vindt. Van klassiek en 8-bit tot voorgangers die vooral experimenteerden op de synthesizers. Dit derde studioalbum klinkt lekker, al ligt de lulligheid geregeld op de loer. Door zijn stem flink te draaien, uit een zeer bekend vaatje te tappen en daar wat campy mee om te gaan, is het niet altijd even makkelijk dit album heel serieus te nemen. En dat is een groot minpunt voor iemand die tot zo veel in staat is. Het zou nog wel eens zo kunnen zijn dat die zware doemstem van Maus zelf de grootste boosdoener is op het album. En dan zou hij het dus met alleen zijn stem verknallen. Want dat hij het maximale uit synth, bas en ritmebox weet te halen bewijst John Maus hier wederom.

One Second of Love

NiteJewel OneSecondofLove

Ramona Gonzales a.k.a. Nite Jewel was één van de opvallendste van de muzikanten die de afgelopen jaren aan de haal gingen met een genre waar we daarvoor weinig tot niets van wilden weten: gladde jaren ’80 synthpop. Wie dat genre een beetje kende, wist al dat onder alle glans van die radiohitjes vaak uiterst duistere emoties schuil gingen. Acts als Ariel Pink, Hype Williams en Nite Jewel benadrukten daarom de paranoia, wereldvreemdheid en waanzin die aan opvallend veel jaren 1980-muziek ten grondslag lag, met een opvallend goed werkende mix van misselijk-makende galm, zeezieke beats en mierzoete melodieën. Op haar nieuwe plaat heeft Gonzales echter alle dubbele bodems onder haar muziek vandaan getrokken. Openingsnummer ‘This Story’ is een schmierende ballade die zo een Olivia Newton John-cover had kunnen zijn. Het titelnummer klinkt daarna als een oprechte ode aan Roxy Music’s ‘More than This’. Ook in de rest van de nummers is er van een artistieke herwaardering van een verguisd popgenre geen sprake meer: Gonzalez mikt nu zonder enige ironie op een plaatsje tussen popsterren als Robyn en Beyonce. Weg zijn de productionele experimenten, weg de lo-fi mystiek. Ervoor in de plaats onvervalste disco, R&B en synthpop. Niet dat ze dat slecht doet. Een nummer als ‘She’s Always Watching You’ leent zich prima voor een quasi-ongeïnteresseerd dansje in een hippe club. En ‘No I Don’t’ is een dubstep-ballade waar Madonna stinkjaloers van zou moeten worden en die zo als sample op de volgende Kanye West kan terugkeren. We gunnen haar dus van harte de mainstream radio waar ze hier op mikt. Maar haar oude publiek kan zijn biezen nu wel pakken.

Valley Tangents

Na een resem cassettereleases en een handvol reguliere albums is het nog steeds onbegonnen werk om Blues Control een label op te plakken. Russ Waterhouse (gitaar, elektronica) en Lea Cho (toetsen) staan opnieuw garant voor een eclectische melange die nu eens aansluit bij de lo-fi pop van figuren als Kurt Vile (nog te horen op hun ‘Local Flavor’ uit 2009), maar net zo goed bij het arty primitivisme van Maher Shalal Hash Baz of een quasi-ironische update van allerhande foute toestanden. Drone, psychedelica, oerelektronica, lounge, artpop, ja zelfs boogie, het is allemaal optioneel en frequent terug te vinden in de instrumentale knutselmuziek van het duo. Op ‘Valley Tangents’, dat ze opnamen na een verhuis naar landelijk gebied, zou een meer organisch, pastoraal klinkende insteek verstopt zitten, maar dat is relatief. De songs klinken gedrogeerd en half geïmproviseerd als vanouds, het blijft zoeken naar een rode draad, terwijl het nooit helemaal duidelijk is in welke mate je kan spreken van maffe pastiches. ‘Love’s A Rondo’ zoekt een middenweg tussen de dansende jazz van Horace Silver en de wat meliger variant van Bill Wells, met kitscherige klank en schurend gitaarspel. ‘Iron Pigs’ zet nog sterker in op het artificiële, met marcherende stompritmes, euforische synths en iets dat klinkt als samples uit shoot ‘em up-games. Zet er een falsetto op en je komt terecht bij Ariel Pink. Nog? OK, ‘Opium Den/Fade To Blue’ lijkt een (wat flauwe) Pink Floydparodie, ‘Open Air’ breekt er radicaal mee door een air van spontane field recording uit te spelen en afsluiter ‘Gypsum’ gaat van start met een komieke pianogroove en vunzig slingerende bas, maar verzandt al snel in een richtingloze soep van jamrock, namaakexotica en gekunstelde bric-à-brac. Allemaal wel geinig rondtollend tussen mockjazz en knipoogshizzle, maar blijft er iets van bij? Niet echt, nee.

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!