728x90 MM

BINDWERK #147 Om niet te vergeten

In deze dvd- en boekselectie wordt gespeeld met herinneringen. De geschiedenis van de Turkse psych-scene komt aan bod, de melancholische verhalen van Alejandro Zambra worden ons allen aangeraden, en we worden herinnerd aan de lichtkunst van cameraman Robby Müller. Ook wordt een retroperspectief van de Vlaamse avant-garde besproken.

Onvermogen
Met zijn eerdere novelles ‘Bonsai’, ‘Het verborgen leven van bomen’ en ‘Manieren om naar huis terug te keren’ bewees de Chileense auteur Alejandro Zambra al dat hij een unieke literaire stem is. Met ‘Mijn documenten’ overtreft hij zichzelf opnieuw. Wie de verhalen in deze bundel tot zijn kern herleidt, ziet op het eerste gezicht weinig opwindend materiaal: In ‘Ik was een verdomd goeie roker’ probeert een schrijver te stoppen met roken met een schrijversblok als gevolg. ‘Herinneringen van een pc’ vertelt het verhaal van een computer vanaf het moment dat hij gekocht wordt tot hij onbruikbaar is, en in ‘Klantenservice’ gaat iemand die bij het telefonisch onthaal van een verzekeringsmaatschappij werkt, een band aan met een van de bellers. Maar Zambra is een zorgvuldig schrijver: hij weet uit al die doodgewone elementen verhalen te puren die vertellen over het onvermogen van mensen om het leven volledig in handen te nemen. Dit wordt nog versterkt doordat de personages vaak groot geworden zijn onder het repressieve regime van Pinochet. De personages zijn kwetsbaar, nemen vaak foute beslissingen, maar als lezer herken je die fouten. Zambra’s verhalen zijn stuk voor stuk pareltjes, al zijn ze tegelijkertijd ook wat ongrijpbaar en vind ik het moeilijk om de vinger te leggen op zijn precieze formule. Hij speelt met herinneringen, waardoor zijn personages vaak terugkijken en zo automatisch iets melancholisch over zich krijgen. Zambra schrijft spaarzaam, maar kan met weinig worden heel veel gezegd krijgen. Ik kan alleen maar aanraden om deze prachtbundel te lezen. (tow)

Alejandro Zambra, Mijn documenten (Amsterdam: Karaat, 2018)

Anadolu Psych
Schijnbaar uit het niets is Turkse psychedelische muziek uit de jaren zestig en zeventig in korte tijd populair geworden buiten Turkije. Festivals programmeren Turkse artiesten, en de Nederlandse band Altın Gün is met een Turks repertoire bekend geworden. De timing van Daniel Spicers boek ‘The Turkish Psychedelic Explosion’ is dan ook uitmuntend. Maar waar luisteren we eigenlijk naar? Net als de meeste niet-Turkse luisteraars wist Spicer vrijwel niets van Turkse muziek en nog minder van de Turkse taal. Toch is Spicer er vrij goed in geslaagd de problematische geschiedenis van het ontstaan van Turkse psychedelische muziek te beschrijven. Vanaf het ontstaan van de Turkse republiek in 1923 heeft de staat geprobeerd een nieuwe culturele identiteit op te bouwen. Volksmelodieën gecombineerd met westerse polyfonie en westerse instrumenten moesten voortaan de Turkse volksgeest uitdrukken. Ottomaanse klassieke muziek, met haar microtonen, werd in de ban gedaan. Volgens Spicer is de ontwikkeling van Turkse populaire muziek een voortdurende botsing tussen deze moderne visie en de smaak van het volk, dat eigenlijk niets moest hebben van de door de staat gesponsorde volksmuziek en liever afstemde op Arabische radiostations. De ontwikkeling van Turkse psychedelische muziek – Anadolu Psych, in de woorden van Spicer – komt voort uit een merkwaardige fusie tussen de staatsvisie, Oosterse muziektradities en psychedelische muziek uit het Westen. Spicer beschrijft de ontwikkeling van deze muziek door per hoofdstuk een belangrijke artiest of groep te bespreken. De groep Moğollar (de Mongolen) stond aan de wieg van de Anadolu Psych. Zij waren een van de eersten die als rockband Turkse volksmuziek vertolkten. Dit deden ze met Turkse instrumenten zoals de Saz: een luit met een lange, dunne hals. In de jaren zestig en zeventig grepen Cem Karaca en Selda Bağcan terug op de eeuwenoude traditie van de Asik, barden die gewapend met een Saz het land doortrokken, mystieke liederen zongen en het onrecht van de staat aan de kaak stelden. Deze stijlmiddelen en liederen werden deel van de tegencultuur. Ondertussen zonk de Turkse samenleving steeds verder weg in politiek geweld tussen links, rechts en religieuze groeperingen. Linkse artiesten kregen te maken met intimidatie, geweld of zelfs opsluiting. In 1980 maakte een militaire coup met harde hand een einde aan het politiek geweld. De coup betekende ook het einde van de democratie en de Anadolu Psych. De militaire leiding greep terug op een starre culturele politiek; pop, rock en volksmuziek werden strikt gescheiden: het einde van de bloeiperiode van de Turkse psych. Spicers boek is de moeite waard omdat het een interessante geschiedenisles biedt over de opkomst en ondergang van de Turkse psychedelica. Het is alleen jammer dat de afzonderlijke hoofdstukken over de artiesten vaak verzanden in een overvloed van namen, trivialiteiten en recensies. Ondanks Spicers enthousiasme is dit niet altijd even boeiend. Bovendien raakt de culturele en politieke context op de achtergrond. Een ander minpunt is dat een overkoepelende analyse van de muziek ontbreekt – het blijft bij korte beschrijvingen. Spicers selectie is divers: van protestzangeres Selda Bağcan tot de bijna kitscherige discofunk van Barış Manço. Dat is voor de luisteraar leuk, maar aan het eind van het boek is het eigenlijk nog onduidelijk wat Anadolu Psych is. Het boek leest als een catalogus van de Turkse psychedelische muziek, met genoeg boeiende luistertips voor geïnteresseerde leken, en is daarmee een aardige introductie, maar meer niet. (rb)

Daniel Spicer, The Turkish Psychedelic Music Explosion – Anadolu Psych 1965-1980 (Londen: Repeater Books, 2018)

Creatief proces
Naast (twee)maandelijks verschijnende culturele en kunsttijdschriften, kent Nederland ook een aantal veel minder frequent verschijnende kunsttijdschriften. ‘PEER paper creative process’ is daar een van. Ondanks de mooie vormgeving, maakt #5 een vrij gesloten indruk. In de inleiding wordt gesteld dat kunstenaars en schrijvers samenwerkten aan dit nummer, maar bio’tjes ontbreken vreemd genoeg. Ook als iemand geïnterviewd wordt of zichzelf even voorstelt in de tekst, blijft die achtergrondinformatie vrij summier. De grondthema’s van deze editie zijn het creatieve proces en het samenwerken, wat zich uit in teksten die op verschillende manieren hybride zijn of een andersoortig vormexperiment laten zien: bijvoorbeeld een transcriptie van een podcast, of een ‘visual research’ dat je misschien het best kunt omschrijven als een essay-in-afbeeldingen. Soms roept zo’n experiment vooral vragen op, zoals het interview dat bestaat uit niet-geredigeerde – naar ik aanneem – e-mails, waarvan niet altijd duidelijk is wie wat zegt. Het resultaat is een ongestructureerde tekst die de aandacht niet vast weet te houden. Waarom deze vorm verkozen wordt boven een afgeronde(re) tekst blijft een raadsel. De titel van het blad geeft het eigenlijk al wel een beetje aan, maar de meeste bijdrages geven het gevoel dat ze nog te veel in het maakproces zijn blijven hangen. Nu die kritische noot is gekraakt: er staan verschillende boeiende stukken in het blad, zoals het lange interview met kunstenaar Robert Simon, en vooral het essay van Bart Feberwee en Ecem Sarıçayır. Zij koppelen een wat abstractere tekst over Turkse grenspolitiek en kunst aan concretere, bijna verhalende passages over iemand die door Turks grensgebied reist. Het stilistische verschil tussen beide ‘helften’ is groot, maar ze vullen elkaar op geslaagde wijze aan. Het vorig jaar voor het eerst verschenen ‘jaarlijks slow magazine’ ‘KONT’ is aan een tweede editie toe. De titel laat al zien dat kunst niet doodserieus genomen hoeft te worden, maar dat wil allerminst zeggen dat de makers er met de pet naar hebben gegooid. Het blad is speels van opzet – zo wordt elke bijdrage voorzien van een wat groteske fotobewerking van het portret van de maker –, maar tegelijkertijd is er plaats voor een aantal ‘laatste brieven’ waarin de auteurs alvast een voorschot nemen op de dood en hun geliefden schrijven. Misschien wel de mooiste bijdrage is een kort verhaal over regisseur Enzo Diga. Deze tekst van Luckie Delacroix doet zich voor als een vrij typisch essay – deels biografie, deels analyse –, maar wie Diga googlet ontdekt dat hij een fictief personage is. Sterker nog: zijn naam is de Italiaanse versie van Vincent Dams, die de posters maakte voor alle aangehaalde fictieve films. Het resultaat is een geestige tekst die laat zien hoeveel moois er uit een levendige fantasie kan ontstaan. ‘KONTt’ #2 bruist van de creativiteit en originele invalshoeken: van een fotoserie over een man die met behulp van een wonderlijke assemblage kan blijven zweven, tot een wat ingewikkeldere bijdrage over het visualiseren van geluid, en zelfs instructies om een traditionele, Guatemalaanse vlieger te maken, waarmee de overledenen herdacht kunnen worden. Dit blad laat op een mooie wijze zien dat toegankelijkheid en inhoudelijkheid elkaar niet hoeven te bijten. (mab)

Diverse auteurs, Peer paper creative process vol. 5 (Amsterdam: Peer Paper Platform, 2018)
Diverse auteurs, KONT #2 (Eindhoven: KONT magazine, 2018)

Vlaamse avant-garde
Op de voorkant prijkt een oude man met een flinke baard. Een bril op zijn neus en een pijp in zijn mond: Godfried-Willem Raes. In 2018 viert Stichting Logos, een Vlaams onderzoeks- en productiecentrum voor experimentele muziek en muzikale robotica, haar vijftig jarige bestaan. Het verhaal van oprichter Godfried-Willem Raes, en daarmee de geboorte van Logos, begint in 1958 in Brussel. Op de Wereldtentoonstelling Expo 58 om precies te zijn. Hij werd als kind bij het Philipspaviljoen op de eerste rij gezet en hoorde daar het ‘Poème Electronique’ van Edgard Varèse ettelijke malen achter elkaar: ‘Ik was diep onder de indruk. Het was een fascinerend spel van kleuren en geluiden die ik nooit eerder had gehoord of gezien.’ Het moet een overweldigende ervaring zijn geweest, het ondertussen legendarische gebouw, gevuld met de legendarische muziek van Varèse en Xenakis en de film van Le Corbusier. Een andere muzikale ervaring van Raes, naast de nodige pianolessen, is het zingen in het koor van zijn ouders. Hij zong onder andere het ‘Requiem’ van György Ligeti onder leiding van Bruno Maderna. Ook niet de minste muziek. Van een laborant van de universiteit kreeg Raes een elektronisch onderdeel, een weerstand van 220kΩ. Daarmee zijn de ingrediënten compleet voor de ontwikkeling van Raes en het latere Logos: elektronica, nieuwe muziek en multimedia. Het verhaal dat Raes schrijft staat midden in de twintigste-eeuwse muziekgeschiedenis. Soms bij toeval. Zo lift hij in 1970 naar Darmstadt om deel te nemen aan de Ferienkurse voor nieuwe muziek. Bij toeval stapt hij in de auto van componist Henri Pousseur. In Darmstadt ontmoet hij Karlheinz Stockhausen en György Ligeti. Minder toevallig zijn de concerten die hij organiseert en waar de gehele twintigste-eeuwse muziekwereld voorbij lijkt te komen: van Fredric Rzewski en Maurico Kagel tot Phil Niblock en John Zorn. Het boek schiet heen en weer van korte anekdotes uit de geschiedenis van Logos. Dat werkt goed en die opzet biedt Raes de mogelijkheid om kort en krachtig een hele reeks onderwerpen aan de kaak te stellen. Van zeer persoonlijke anekdotes tot de beschrijving van instrumenten uit het indrukwekkende Logos Robotorkest en hier en daar een gegronde kritiek op de geïnstitutionaliseerde muziekwereld van orkest en opera. Het boek is van de hand van Raes, dat moge duidelijk zijn, zoals hij in het nawoord stelt: ‘Voor het schrijven van deze in hoge mate autobiografische gekleurde tekst, maakte ik geen gebruik van externe bronnen.’ Veel informatie komt dus uit eerste hand. Enerzijds levert dat een prachtverhaal op. Anderzijds wordt de nodige informatie voor waar aangenomen en blijft het giswerk naar wat Logos nu precies is (de oprichting van de stichting in 1977 komt bijvoorbeeld pas op pagina 89 aan bod), of hoe een zelfgebouwd instrument functioneert en klinkt. Toch moet gezegd worden, Raes doet niet aan navelstaarderij. De geschiedenis van Logos plaatst hij in een breder Vlaams perspectief, met vertakkingen naar de internationale muziekwereld. En het boek is met plezier neergepend. Het leest als een tekst van iemand die in volle overtuiging achter zijn werk en inzet staat: 50 jaar Logos. (jn)

Godfried-Willem Raes, Logos@50 – Het kloppend hart van de avant-gardemuziek in Vlaanderen (Oostkamp: Stichting Kunstboek, 2018)

Kwetsbare landschappen
Mensen houden van hokjes en laadjes. Je plakt er een etiket op en je weet precies wat erin zit, en waar je een bepaald idee of voorwerp in moet opbergen. Dat is overzichtelijk. Het bespaart een hoop denktijd die je dan desgewenst weer aan andere zaken kunt besteden. Er kan een zekere creativiteit zitten in het bedenken van de categorieën en in het overwegen waar je iets in stopt. Maar de zaken die zich niet zo gauw laten indelen, die stoken vaak het vuurtje onder de verbeeldingskracht. Dat geldt zeker voor ‘Textures’ van componist en fotograaf/filmer Merijn Bisschops. Hij heeft het werk opgezet als een combinatie van muziek en geprojecteerde foto’s. Uitgangspunt zijn landschappen in IJsland, waar hij verbleef voor een residentie. Hij kreeg er de gelegenheid om zich los te maken van de continue tijdsdruk die Nederland eigen is, en nam de tijd om de omgeving op zich in te laten werken. De rust en stilte, de spectaculaire vormen en kleuren, én de kwetsbaarheid van de omgevingen inspireerden hem in het maken van foto’s, en tot het schrijven van ruim een half uur muziek voor een trio strijkers. Tijdens concerten wordt de compositie uitgevoerd terwijl een selectie van de foto’s in rustige opeenvolging achter de musici geprojecteerd worden. Er is alle tijd om de details in je op te nemen, zowel van de muziek als van de beelden. Die zijn van een betoverende schoonheid, qua kleuren en vormen. Maar al zijn de foto’s haarscherp, wat je precies ziet, is niet altijd meteen te duiden. Je hebt geen idee van afmetingen en afstanden. Iets vergelijkbaars is terug te horen in de muziek, een breekbare ambiguïteit en een rijkdom aan kleuren, die soms weemoedig aandoet. Een enkele keer zou je zweren dat uit het trio van viool, altviool en cello een menselijke stem oprijst. Bijzonder is dat die muziek nooit een rechtstreekse verklanking is van de beelden. Verbanden die er zijn, zijn indirect, associatief.
Bisschops heeft een volgende stap gezet in de presentatie van dit werk door het uit te brengen in de vorm van een fotoboek, met op bijkomende cd een opname van de muziek. Hij heeft gekozen voor een uitzonderlijk formaat, 39 x 26 cm. Daardoor komen de foto’s, die zich in een enkel geval uitspreiden over twee pagina’s, goed tot hun recht. Doordat beeld en geluid losgekoppeld zijn gaat elk een eigen leven leiden. De synchroniciteit maakt plaats voor een afzonderlijk beleven van de twee elementen. Dan blijkt de muziek sterk genoeg om op zichzelf te staan, en wordt het zo mogelijk nog suggestiever. Als boek met cd is ‘Textures’ een uitgave om steeds weer bij terug te keren, te dolen door schimmige, nevelige, van kleur verzadigde (muzikale) landschappen. Het zijn beelden van onze eigen aarde, maar ook beelden die je graag zou dromen. Beelden die zich niet in hokjes of laadjes laten stoppen. (rvp)

Merijn Bisschops, Textures (Berkel-Enschot: Institute of Associations, 2018)

Uitputtingsslag
‘Swans was een onberispelijk concept: een brute, ondraaglijk luide, zwoegende auditieve marteling van de prachtigste soort,’ aldus Lydia Lunch in ‘Sacrifice And Transcendence’. Niet een omschrijving waar iedereen warm van zal worden, maar Swans-fans zullen precies begrijpen wat ze bedoelt. Het citaat van Lunch gaat over de begindagen van de band, in de eerste helft van de jaren 1980, toen Swans vooral berucht was vanwege hun trage, brute noiserock, live uitgevoerd op immens volume. Met de jaren evolueerde de band naar muziek met meer ruimte voor subtiliteit en melodie, maar luid bleef ze altijd. Het is een terugkerend thema in het boek, door Nick Soulsby uit honderden uren interviews samengesteld. Volume, intensiteit, uitputting, extase, het zijn woorden die regelmatig langskomen, en duidelijk maken dat Swans geen band als alle andere is. Zo ongeveer iedereen die in de band heeft gezeten of met Swans heeft gewerkt komt aan het woord, maar het boek gaat toch vooral over voorman Michael Gira. Soulsby begint het verhaal met Gira’s vroege jeugd, waarin enkele dramatische gebeurtenissen plaatsvinden die vormend lijken voor de rest van zijn leven. Na allerlei omzwervingen, scholen en baantjes, arriveert Gira in New York, waar hij Swans begint. Het boek is een mondelinge geschiedenis, waarin de beschouwende stem van de schrijver na de inleiding afwezig is. De bredere maatschappelijke en muzikale context moet je als lezer daardoor afleiden uit de verhalen van de betrokkenen, waaronder ook belangrijke figuren uit de scene als Thurston Moore, Glenn Branca en Jim Thirlwell. Aan de andere kant wordt door dit format de lezer de beschouwingen en analyses van de schrijver bespaard, en blijft het boek dicht bij de geschiedenis zoals die door de betrokkenen ervaren werd. Soulsby heeft alle losse stukken interview zorgvuldig samengevoegd tot een vloeiend verhaal dat zeer leesbaar is. Na vijf albums volgt het Major Label-debacle ‘The Burning World’ – een geschiedenis die uitgebreid aan bod komt –, waarna Gira zijn eigen label start. De vier daaropvolgende Swans-albums worden goed ontvangen, maar doorbreken doet de band niet, wat uiteindelijk zijn financiële tol eist. In 1997 heft hij Swans op, en gaat verder als Angels Of Light, en als producer en labelbaas. Gira is iemand die precies weet wat hij wil en leeft voor zijn kunst, maar ook gesloten is en ongeduldig met anderen: een van de redenen dat de samenstelling van Swans zelden langer dan één album stabiel was. Maar wanneer Gira de band in 2010 herstart, verzamelt hij een band om zich heen die het vrijwel ongewijzigd vier albums, zeven jaar en ontelbare concerten volhoudt. Voor iedereen die Swans in die periode live heeft gezien is het fascinerend om te lezen hoe Swans zelf de extatische uitputtingsslagen op het podium ervaarden. In 2017 besloot Gira dat ze alles uit de laatste incarnatie van de band gehaald hadden dat er in zat, en zette haar wederom op pauze, waarmee ook het boek een logisch einde heeft. De toekomst van Swans is ongewis, maar met ‘Sacrifice And Transcendence’ heeft haar verleden nu een verdiende geschiedschrijving. (msch)

Nick Soulsby, Swans: Sacrifice And Transcendence – The Oral History (Londen: Jawbone Press, 2018)

Verliefd op licht
Robby Müller, een meester van het licht, kon met minimale middelen prachtige resultaten bereiken. Dat blijkt wel als je films ziet zoals ‘Paris, Texas’, ‘Down by Law’ en ‘Breaking the Waves’, waar hij het camerawerk voor deed. Een anekdote die in Claire Pijmans documentaire wordt verteld gaat over zijn eerste grote Hollywoodklus, ‘Honeysuckle Rose’: Müller had het openingsshot al in zijn hoofd en wilde filmen. Toen kwam er opeens een vrachtwagen vol apparatuur en een legertje camerapersoneel de set binnenstormen. Zo moet dat met een grote productie. De Nederlander was van zijn tijd met Wim Wenders gewend om het eenvoudiger aan te pakken en dat met verbluffend resultaat. Pijmans film laat veel wapenfeiten zien uit Müllers carrière. Ze vult dat aan met beelden die hij maakte op videocamera’s en die voor hem en soort schetsen waren. Hij kon nu eenmaal niet stoppen met filmen. Zijn dochter Camilla bekent ook dat hij tot vervelens toe alles door zijn lens wilde vangen. Dat wordt nog eens bevestigd als we Müller een jonge Camilla zien filmen in bed op de ochtend van haar verjaardag. Zij heeft er duidelijk geen zin in. Pijman heeft respect voor Müller, maar qua informatie blijft het soms wazig. Af en toe vertellen regisseurs iets over zijn karakter. Hij kon verliefd zijn op licht. Hij was ook humeurig en iemand die zijn projecten voorzichtig uitkoos. Lars von Trier spreekt vol bewondering over Müller en zegt dat zij lekker op de hippietour gingen voor het camerawerk van ‘Breaking The Waves’. Het ging daarbij niet om mooie plaatjes, maar om het overbrengen van een gevoel. Helaas is er geen ruimte in de film voor Müllers verrassendere keuzes zoals William Friedkins flitsende ‘To Live and Die in L.A.’ en Alex Cox’ cultfilm ‘Repo Man’. Beide kregen de Müller-touch die het Los Angeles van die films op verleidelijke, maar ook realistische wijze wist te vangen. ‘Living the Light’ is uiteindelijk een vrij conventioneel documentair portret die vooral een hommage brengt aan een bijzondere kunstenaar. En als bonus is er Jim Jarmusch die op zijn gitaar iets probeert te spelen dat Müller kan belichamen. Het resultaat is een relaxt deuntje dat steeds opduikt op de soundtrack. (gv)

Claire Pijman, Living the light – Robby Müller (Amsterdam: Cinema Delicatessen, 2018)

tekst:
Gonzo (circus)
beeld:
GC147-Post-BoekenFilm
geplaatst:
zo 2 sep 2018

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!