728x90 MM

Microtonaal in de koeienstal – Berlijns Dagboek 4

Donderdag

Geen wekker gezet. Dat leek mij wel verstandig, nadat ik woensdagnacht bij het krieken van de nieuwe dag naar bed was gegaan. Toch nog redelijk vroeg wakker, door de zon die vol op mijn gezicht scheen. Het zou een ontspannen dag vol kleine verrassingen worden.
Het begint al wanneer ik ’s morgens in de lobby m’n mail zit te checken. Komt Jaimi Faulkner plotseling binnen gelopen. Hij wilde nog een paar CD’s langsbrengen. Hij heeft mijn Berlijns dagboek van afgelopen maandag op Frankfurt gelezen, vertelt hij. Z’n Nederlandse agent volgt mij blijkbaar op Twitter en heeft de paar alinea’s die ik over hem schreef vertaald en aan hem gemaild. Zo gaan dingen een eigen leven leiden en dat is mooi.
Ik mail, schrijf en‘ upload’ m’n woensdag-dagboek en neem de tijd, Er komt een mailtje van een blad, dat een interessante opdracht heeft – verder niets met Berlijn te maken – maar ook dat wil ik even rustig uitzoeken en beantwoorden.

Het is al middag als ik naar buiten ga voor een Bauernfrüstuck, mijn favoriete Duitse maaltijd. Vandaag moet er maar eens een museum bezocht worden, heb ik besloten. Het Museum voor Communicatie in de Leibzigerstrasse lijkt mij wel wat. Die hebben een seciale tentoonstelling over ‘communicatie en eten’.
Ik wandel die richting uit. Geen haast. Plotseling zie ik, naast mij wachtend voor het stoplicht, een bekend hoofd: Steve Heather, de Australische drummer die jarenlang in Amsterdam woonde en eind jaren negentig één van de initiatiefnemers was van de Kraakgeluidenconcerten in de Kalenderpanden. Een maand geleden had ik hem nog op het Konfrontationen Festival in het Oostenrijkse Nickelsdorf zien spelen met de groep Heaven And. Inmiddels heeft hij, zoals tal van muzikanten uit de alternatieve scene, Amsterdam voor Berlijn verruild. Hij loopt met een kinderwagen. We raken aan de praat. ‘Dat is Louis’, zegt hij, wijzend op de baby. Hij vertelt dat hij morgen naar het concert van Omar Souleyman gaat in het Haus der Kulturen der Welt. Ik antwoord dat ik ook graag zou gaan, maar morgenavond zit ik alweer in de trein naar Nederland.

Via de Friedrichstrasse – die steeds meer op het Damrak gaat lijken; een heen en weer lopen van zich eigenlijk vooral vervelende toeristen – kom ik bij het Museum voor Communicatie en blijk ik mij in de dag en de tijd vergist te hebben. Ik dacht gelezen te hebben dat het vandaag tot acht uur ’s avonds open was – het blijkt tot vijf uur en het is kwart over vijf. Ik loop door naar het ook al zo verschrikkelijke Potsdammerplatz – Neubautens Andrew Chudy had mij eergisteren toe we er voorbij reden nog verteld dat er voor de helft van de ruimte in die ultramoderne en peperdure torens geen huurders zijn te vinden.

Vandaag heb ik mijn zinnen gezet op een klassiek concert. Of beter: hedendaags gecomponeerd. De Amerikaanse gitarist John Schneider speelt werk van ondermeer Lou Harrison en Terry Riley. Dat lijkt mij wel wat. Het begint behoorlijk vroeg, om zeven uur reeds, maar dat biedt de mogelijkheid om na afloop zelfs nog ergens anders heen te gaan. Alleen het adres dat ik op internet heb gevonden is erg vaag. Het is inmiddels half zes. En na mijn zoek-ervaringen gisteravond, naar de Berghain Kantine, besluit ik het zekere voor het onzekere te nemen en ruim op tijd uit te zoeken waar ik moet zijn.
Het blijkt inderdaad een gepuzzel. Zo’n typische ‘je-moet-het-maar-net-weten’ plek. Maar ook een ontdekking: Midden in een van de drukste en meest toeristische delen van Berlijn, pal achter de Friedrichstrasse en hemelsbreed ruim honderd meter van Tacheles, blijkt in een bijna dorpse sfeer tussen het groen de campus van de faculteit biologie van de Humboldt Universiteit te zijn. En één klein pandje wordt door gebruikt als kunst- en concertruimte.
Er staat een dertigtal stoelen. De entreeprijs is een vrijwillige bijdrage – vijf euro als richtprijs. Een kratje bier onder en een paar flessen wijn op een tafeltje. Ik ga zitten en kijk om mij heen. Dit lijkt wel een oude koeienstal. En ik weet wat ik zeg, want ik heb tot m’n vijftiende al m’n zomervakanties op een boerderij doorgebracht. Het was ook een koeienstal, vertelt de organisator van het concert mij in de pauze. Ooit in gebruik bij de biologiefaculteit om de jonge DDR studenten het edele ambacht van het koeien melken bij te brengen en nog zo wat. Maar nu dus ter beschikking van ‘de kunsten’.

John Schneider
John Schneider

John Schneider is een fascinerende figuur. Bezitter van één van de drie National Steel Guitars die thans in omloop zijn, waarbij de frets op een speciale wijze zijn aangebracht om microtonale muziek te kunnen spelen. De Amerikaan Lou Harrison heeft voor het bijzondere instrument gecomponeerd en Schneider behoort tot het handjevol specialisten.
Persoonlijk ben ik echter minstens zo gecharmeerd van een stuk – een eigen compositie – dat de Amerikaan op elektrische gitaar speelt. Het is zijn persoonlijke eerbetoon aan James Tenney, waarbij Schneider in lang aangehouden akkoorden telkens verschillende snaren hoger en lager stemt, waardoor het geluid letterlijk en figuurlijk gaat ‘zweven’. Niet toevallig leidt hij het stuk in met een verhaal over een zwevende zenmonnik.
Na de pauze heeft hij nog een curiositeit: Een klassieke, akoestische gitaar waarbij de frets per snaar verstelbaar zijn en waarmee je talloze microtonale stemmingen kunt spelen. Na afloop vraag ik hem of hij regelmatig in Nederland speelt. Twee dagen geleden nog, reageert hij lakoniek. In het Amsterdamse pianolamuseum. Niet z’n favoriete locatie, laat hij doorschemeren. Maar er zijn ook serieuze plannen in verband met het Holland Festival over twee of drie jaar, vertelt hij. Hij is namelijk ook ‘Harry Partch-specialist’ en daar heeft men bij ’s lands meest prestigieuze cultuurevenement wel oren naar.

Even over negenen zit ik weer in de lobby van m’n hostel. Ik eet een veggieburger – die ik overigens met nadruk niet aanbeveel – en neem nog eens mijn aantekeningen door voor mijn twee interviews morgen, met alva noto, alias Carsten Nicolai, en met Blixa Bargeld.
Maar het is ook m’n laatste avond in Berlijn en ik wil nog wel de stad in. Na al dat microtonale gepingel heb ik ook trek gekregen in een potje echte rock’n’roll.

’s Middags ben ik nog langs Schokoladen gekomen, een groot kraakcomplex in de Ackerstraat, waar behalve een rockpodium(pje) ook een theater en het Poolse culturele centrum met de fantastische naam Der Polnische Versager gevestigd zijn. Ik check de website en er spelen drie bands, een Berlijnse, een Italiaanse en een Amerikaanse. Dat lijkt mij wel wat. Ik haast mij niet – de eerste van de drie mag ik wel overslaan. Men moet zijn maat kennen.
Het is tegen kwart voor elf als ik het hokje binnenkom en de standaardprijs – vijf Euro – betaal. Precies het moment dat het Amerikaanse garagerockduo Zebu het eerste nummer inzet: De Sonics-klassieker ‘Have Love will travel’. Op zo’n moment weet je: dit kan niet stuk. Twee zwaar zwetende bebaarde Amerikanen op drums en gitaar die er als een soort Muppets drie kwartier lang vette garagerock doorheen jagen. ‘You can’t polish Shit’ heet een van hun eigen nummers. Waarheden uit de koeienstal!
Het rockpodium Schokoladen is in feite niet meer dan één kamer en-suite binnen het hele Schokoladencomplex en ook hier is het weer bloedheet. En ook hier gebeurt weer als op een manier die in ons land van de brandweer en dienst bijzondere wetten beslist niet zou mogen. Maar dat is wat Berlijn ‘Berlijn’ maakt.
Half twaalf speelt de derde band, het elektropop-duo Trouble Versus Glue uit Rome. Beetje Human League. Beetje niks eigenlijk. Ik ga weer naar buiten en wandel terug richting Schönhauser Allee. En kijk eens aan, nu is Bar Yesterday wel weer open. Maar het is ook nog vroeg, natuurlijk. Eén knikje is genoeg. Er staat een biertje voor mij op de bar. En in Berlijn doen ze niet aan kleine glazen.

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!