Kuzu


Het Amerikaanse trio Kuzu ontketent geïmproviseerde stormen die aanleunen bij de freejazztraditie, maar ook neigen naar oorden waar noise, drones, rock en duistere schaduwen elkaar vinden.

Improvisatie is een verlengstuk van het leven

Veel heeft te maken met de uiteenlopende achtergronden en de opvallende stijlen van de betrokkenen, een goede reden om ze te onderwerpen aan een luistertest.

Wanneer Kuzu op het podium van het Antwerpse Trix Café staat, in het kader van de Oorstof-reeks, is er geen aanleiding om te denken dat Dave Rempis (saxofoon), Tashi Dorji (gitaar) en Tyler Damon (drums) elkaar het voorbije anderhalf jaar maar een keer zagen. Dit zijn geboren improvisatoren die vijf kwartier boeien met interactie die zelfs in haar meest ingetogen momenten een spanning van de ‘mes-tussen-de-tanden’-soort bewaart.

Rempis, al bijna twintig jaar een van de sterkhouders van de Chicago-scene (als improvisator, bandleider en katalysator) imponeert als vanouds op tenor- en altsax met een combinatie van instrumentbeheersing en eindeloze ideeënvloed. Hij weet zich geruggensteund door een duo dat het geluid regelmatig naar donderende drone-oorden voert.

Vooral Dorji valt op door z’n spel, dat heftige rock, abstract geklieder en manische herhalingen combineert. De Bhutanees heeft van zijn late blootstelling aan Westerse muziek een pluspunt gemaakt: zijn taal is compleet eigen. In de gretige drummer Tyler Damon vond hij snel een metgezel die al even vrij denkt (zo is hij bijvoorbeeld te horen op het recentste album van Circuit Des Yeux). Met Rempis erbij komen ze dichter bij freejazzterrein, maar ze blijven moeilijk te labelen. Het is daar dat de boeiendste dingen gebeuren.

De drie debuteerden in 2018 met ‘Hiljaisuus’, maar deden er sindsdien al vier releases bovenop, met ‘All Your Ghosts In One Corner’ als voorlopig culminatiepunt. De plaat is opgenomen aan de vooravond van een wereldwijde sluiting en voelt dan ook aan als tumult dat zich afspeelt naast een afgrond. Goed anderhalf jaar later heeft het doemgevoel plaats geruimd voor onzekerheid, al is het trio vooral opgelucht dat hun tournee überhaupt kan plaatsvinden.

Cactus Truck
‘Coitiphobe’
(‘Brand New For China!’, Public Eysore, 2012)

Dorji: ‘Dat is een fucking heavy bas.’
Rempis: ‘Cactus Truck, echt? Is dit oud materiaal? Ze doken op in Chicago rond 2011, maar ik zag Jasper (Stadhouders, bassist/gitarist, gp) daarvoor al in Moers, hij moet zeventien of achttien geweest zijn. Ik ben wat verrast, want John (Dikeman, saxofonist, gp) speelt altijd heel heftig en hier klonk hij in het begin nog redelijk melodieus! (lacht) Ik was ooit gast bij de band voor een paar concerten in België en Nederland.’
Damon: ‘Er zit die tuimelende ritmische kwaliteit in waar ik enorm van hou.’

Kodian Trio
‘2’
(‘II’, Trost Records, 2017)

Zijn jullie muzikanten die meteen andere muzikanten herkennen?
Damon: ‘Vooral drummers.’
Dorji: ‘Grappig dat je dat zegt. Ik zou Dikeman wel vermeld hebben bij de vorige track.’
Rempis: ‘Dit klinkt wel vertrouwd, maar ik weet niet wie het is.’

De saxofonist is Colin Webster, een Brit met een eigen label: Raw Tonk. Hij is actief in vrije improvisatie, maar speelt ook met rock- en noisebands, zoals IDLES. Dit is een trio met de Belgische gitarist Dirk Serries en drummer Andrew Lisle. Hoor je dat dit een Europese band is?
Rempis: ‘Goeie vraag. Toen je Cactus Truck opzette, hoorde ik meteen dat het een Amerikaanse saxofonist was, het zat zo dicht bij de jazz. Ik dacht even dat het een maffe, onbekende David Murray-plaat was.’ (lacht)
Damon: ‘Deze drummer klinkt alleszins heel Europees…’
Omdat de jazz veraf is?
Dorji: ‘Er zit zeker jazziness in. Zelf speel ik meestal met meer rock-georiënteerde drummers. Kuzu is de meest jazzgerichte band waar ik ooit in zat.’

Komt dat dan vooral door Dave als saxofonist?
Dorji: ‘Ik kan het niet wetenschappelijk staven, maar als ik vrij speel, zijn er geen breaks en solo’s. Bij Kuzu luisteren we wel veel naar elkaar, en spelen we met breaks – ik hoor Tyler graag bezig. Wat is jazz trouwens?
Rempis: ‘Ik heb wel die achtergrond, en als ik ervan probeer weg te blijven door geen solo te spelen, blijft dat toch een beetje boven mijn hoofd hangen.’

Damon: ‘Toen Tashi en ik met jou begonnen te spelen, voegde dat wel meteen iets toe aan wat we al hadden als duo. In dat duo zou ik nooit swingen, maar nu doe ik dat gewoon. De meeste van mijn favoriete drummers zijn wel mensen uit het jazzidioom: Elvin Jones, Rashied Ali, Paul Motian – al hebben die wel alle drie swing op z’n kop gezet, ofzo.’

Dorji: ‘Dat is uitdagend voor mij. Gisteren speelde Dave als bis iets van Albert Ayler en mijn gitaarstemming was zo fucked up, haha. Ik begrijp jazz als een leerproces met een soort historisch perspectief, maar het is ook collaboratieve ruimte. Dave kent natuurlijk die nuances, en ik hou ervan als melodieën m’n richting uit komen. Niet dat ik daar nerveus van word, maar ik moet er wel mijn weg in zoeken.’

Rempis: ‘Ik herinner me een concert van jaren geleden. Curator John Corbett vroeg of ik een set wilde spelen met stukken van Ornette Coleman. En dan besef je: Ornette is Ornette en Ayler is Ayler. Ze noemen het allemaal jazz, maar het zijn totaal verschillende werelden.’
Dorji: ‘Je moet het natuurlijk ook hebben over blanke overheersing en institutionalisering. Vandaag leer je die muziek in een school, terwijl ze ontstaan is uit rebellie. Zwarte muziek is geëvolueerd, hiphop is voortdurend in beweging. Ik hou van improvisatie, ik hou van Ayler, maar voor ik Dave ontmoette had ik eigenlijk geen interesse in die voornamelijk cisgender, witte muziek, die het vandaag vaak is. Ik hou van wat Moor Mother doet. Black art music en toe-eigening, dat kan je niet onder de mat vegen. De Verenigde Staten is bezet gebied. Zwarte muziek werd afgenomen van zwarte mensen. Ik zeg niet dat witte muzikanten het niet mogen spelen: attributie is goed, maar er komt wel een verantwoordelijkheid bij kijken.’

Dave, jij hebt meer jazz in je achtergrond en speelt dus muziek die vooral van zwarte muzikanten komt. Ben je daarmee bezig?
Rempis: ‘Als jongeling zag ik geen toekomst als jazzmuzikant voor mezelf. Het is geen erfenis die ik wil claimen. Wat het zo bijzonder maakt, is dat het unieke Amerikaanse muziek is van mensen die al heel vroeg de bullshit van de Verenigde Staten wilden bestrijden via communicatie. Dat heeft ongelooflijke muziek opgeleverd. Het is een uitdaging om daar aansluiting bij te vinden. Ik speel sax en de muzikanten die de sax een plaats gaven waren vooral zwarte jazzmuzikanten. Ik ben geen jazzmuzikant. Als iemand me zo wil noemen, prima. De muziek die ik speel, komt van veel plaatsen. Mijn familie is Grieks, dus ik ben ook geïnteresseerd in die volksmuziek. Ayler speelde ook volksmuziek, ten slotte.’

Dorji: ‘Exact. En hij maakte ook korte metten met akkoordenwisselingen, vaste ritmes, puls. Die open melodieën, waartegen je alles kan creëren, dat is zo flexibel en briljant. Ik noem mezelf ook geen jazzmuzikant. Vanuit mijn positie als muzikant in de zogenaamde Verenigde Staten besef ik steeds beter hoe het in elkaar zit, hoe de geschiedenis van het land is gebaseerd op de extractie van kunst, kennis en geluid. Jazz is geëvolueerd en zogezegd inclusief en divers, maar toe-eigening is gewelddadig en dat moet erkend worden. Dat zijn belangrijke issues voor mij als we het over jazz hebben.’

Evan Parker, Derek Bailey & Han Bennink
‘Fixed Elsewhere’
(‘Topography Of The Lungs’, Incus, 1970)

Dorji: (meteen) ‘Ik ken die gitaar! Derek Bailey!’
Rempis: ‘Vanaf de eerste noot!’
Damon: ‘Is dat Han Bennink? ‘Topography Of The Lungs’?’
Ironie: niemand zo herkenbaar als hét boegbeeld van de non-idiomatische improvisatie.
Damon: ‘Deze muziek brengt een reactie teweeg waarin ik geïnteresseerd ben. Dat is waarom ik een sterke verwantschap voel met die Europese improvisatieschool.’
Dorji: ‘Bij mij begon die met Baileys ‘Standards’.’
Damon: ‘Wat hier grappig is: als iemand zegt dat je swingt, dan zetten ze je eigenlijk in de zeik. Maar als ze zeggen dat je niet swingt, dan zetten ze je ook in de zeik.’
Rempis: ‘Om het met Paul Lytton te zeggen: ‘That swings like a bucket of shit!’’
Dorji: ‘Deze shit is hot.’

Is dit iets waar je rustig voor gaat zitten?
Rempis: ‘Je kan eigenlijk nooit zo goed luisteren als tijdens een tournee in de auto. Daar heb je eindelijk tijd, ook om samen te luisteren.’
Damon: ‘Improvisatie is eigenlijk een verlengstuk van het dagelijkse leven.’
Rempis: ‘Elke keer je een zin start of op straat loopt. Als ik met kinderen spreek komt dat altijd naar boven. Mensen zijn daar fantastisch in, als ze willen.’

Bill Frisell & Joe Lovano with Paul Motian
‘Shakalaka’
(‘Motian In Tokyo’, JMT, 1991)

Damon: (gretig) ‘Paul Motian Trio met Lovano en Frisell? Tashi en ik hebben daar veel naar geluisterd, vooral naar die twee ECM-platen ‘I Have The Room Above Her’ en ‘Time And Time Again’.
Dorji: ‘Dat drumspel is zo eigenaardig.’
Damon: ‘Ik ben hier gek van, die invloed kan ik niet ontkennen. We hadden het net nog over die eigenaardige puls.’
Dorji: ‘Je spel is ook geëvolueerd in die richting, de vorm is meer gebroken. Het voelt als swingen en toch ook niet. Daar hou ik van.’
Damon: ‘Ik wil nooit belegen klinken en het verleden niet herhalen, maar wel respecteren. Dat sluipt in je spel. Motian omschreef zijn manier van omgaan met tijd eens als een tuimelbeweging zoals die van de was in een wasdroger. Het was een revelatie om zijn latere werk te ontdekken.
Rempis: ‘Nog zo’n klassieker voor mij is ‘Turning Point’, van Paul Bley, met John Gilmore, Motian en Gary Peacock. Die plaat definieert de manier om tijd op te breken, te deconstrueren. Ze swingen als gekken en toch weer niet. Ik beluisterde het honderden keren en heb het mysterie nog altijd niet ontcijferd.’

Naked City
‘You Will Be Shot’
(‘Naked City’, Elektra Nonesuch, 1990)

Damon: ‘Naked City!’
Tashi, ik koos het album omdat ik ergens las dat dit je introductie tot avant-garde en vrijere jazz was.
Dorji: ‘Niet alleen voor mij, ook voor Tyler.’
Damon: ‘Ik groeide op in Ohio en Indiana, tussen maïs- en sojavelden. Maar er werkte iemand in de bibliotheek dankzij wie ik Captain Beefheart en The Mothers Of Invention ontdekte. En ‘Naked City’, met die fantastische foto van Weegee. Mijn muziekleraar noemde die muziek onzin en nu doe ik dit, dus het had wel effect.’ (lacht)
Dorji: ‘Toen ik rond 2000 in de Verenigde Staten aankwam, werd ik eerst blootgesteld aan punk. Veel crusty spul. Daarna belandde ik in een soort collectief waar dingen georganiseerd werden en daar leerde ik Naked City kennen. Daarna volgden Masada en Ribot en het hek was van de dam, met Boredoms, Melt Banana en Otomo Yoshihide. Het wilde spul!’ (lacht)

Mijn jazzqueeste begon met Coltrane. Misschien is het wel goed om een genre te leren kennen via figuren die meteen ook de grenzen ervan slopen?
Rempis: ‘ Zeker! Ik sta er altijd versteld van hoeveel zelfverklaarde jazzfanaten vinden dat het bij Coltrane ophoudt in 1963, 1964. Alsof zijn latere werk niet bestaat. Zo vreemd om een artiest van dat kaliber zo aan te pakken.’

The Vandermark 5
‘Sucker Punch’
(‘Target Or Flag’, Atavistic, 1998)

Damon: ‘The Vandermark 5!’
Rempis: ‘Dit was met Mars Williams, ‘Target Or Flag’.’
Ik wilde naar je jonge dagen gaan. De oudste plaat die ik ken met jou is ‘Simpatico’, het album dat hierop volgde.
Rempis: ‘Toen dit album uitkwam, zat ik al in de band. Dus ik moest al deze stukken leren.’
Damon: ‘Mars is zwaar onderschat en hij heeft echt veel voor me betekend. Hij is een van de eerste artiesten van dit kaliber die iets in me zag en me uitnodigde in zijn wereld. Meer mensen moeten zijn naam en muziek kennen.’
Rempis: ‘Hij is ook een positieve natuurkracht. Als hij terugkomt van een lange tournee met The Psychedelic Furs, gaat hij meteen weer concerten spelen met volk als Jim Baker en Brian Sandstrom. Mars is zo toegewijd en zijn verhalen zijn ongelooflijk.’

Ken Vandermark vertelde me eens dat deze band zijn laatste échte working band was.
Rempis: ‘Niemand heeft nog working bands, nu heb je projecten. Je komt voor een tournee bij elkaar, oefent en gaat de baan op. In Chicago was er in de jaren 1990 veel interactie tussen rock en jazz. Jeff Parker is een goed voorbeeld. Maar ook Rob Mazurek en Ken. Het was heel normaal om tussen die scenes te bewegen, er was een voortdurende dialoog, ook muzikaal. Dat heeft de muziek enorm beïnvloed en talloze connecties gelegd.’
Van connecties gesproken:

Circuit Des Yeux
‘Vanishing’
(‘-io’, Matador, 2021)
(lees ook het interview met Haley Fohr in deze editie, red.)

Damon: (ongemakkelijk) ‘Uh-oh. Daar ben ik.’
Hoe lang maak je al deel uit van dit project?
Damon: ‘Ik ken Haley (Fohr, gp) al sinds onze dagen aan de universiteit, maar ik weet eigenlijk niet of ik nog in die band zit.’
Sorry voor de slecht getimede vraag.
Damon: ‘Geen probleem hoor. Ik was heel blij om deze plaat en de vorige te maken. Ik wens Haley alle goeds en misschien kunnen we nog eens samenwerken in de toekomst.’
Ik vond het vooral mooi om vast te stellen hoe breed je bereik is. Ik had ook Macie Stewart op m’n lijstje staan, die speelt met Ken Vandermark, haar popproject Ohmme en nam onlangs nog strijkers op voor Lena Hessels.
Damon: ‘Dat leeft nog altijd in die Chicago-scene. Niemand doet nog een ding. Misschien is dat ook het goede van dit tijdperk.’


Dit artikel verscheen eerder in GC #167.

Koop deze editie in onze webshop!

Discografie

Kuzu - All Your Ghosts In One Corner (Aerophonic Records, 2021)
Kuzu - The Glass Delusion (Astral Spirits, 2021)
Kuzu - Purple Dark Opal (Aerophonic Records, 2020)
Kuzu - Lift To Drag (Medium Sound, 2019)
Kuzu - Hiljaisuus (Astral Spirits/Monofonus Press/Aerophonic Records, 2018/2019)

Reacties