John Cale blijft zijn muziek opnieuw uitvinden

Eigenlijk was geen nummer zo representatief voor het concert dat John Cale maandagavond in Rotterdam gaf als het aloude ‘Half past France’.

In de oorspronkelijke versie, op het album ‘Paris 1919’ uit 1973 een rijk georkestreerd en melodieus stuk. Zo’n lied dat bij fans in het hoofd blijft hangen zoals veel nummers van ‘Paris 1919’ – niet voor niets een publieksfavoriet. Maar ditmaal klinkt het compleet anders. De strijkers hebben plaats gemaakt voor ‘drones’. De melodie is verdrongen door ‘sound’. De tekst wordt sonoor, maar bijna monotoon gezongen. Toch valt alles muzikaal perfect op z’n plek en het gevolg is dat het vertrouwde – de tekst! – als nieuw beluisterd kan worden. Het lied dat de fan vaak gedachteloos meezong, wordt plotseling opnieuw een ‘verhaal’. Als een oude tekening die gereinigd en van een andere lijst voorzien een heel nieuw beeld lijkt op te leveren.

Oeuvrebouwer

Dat tekent John Cale. Hij is een man die niet stil staat. Een oeuvrebouwer en dat oeuvre lijkt nog niet af. Hij is een van de weinige nog actieve rockmuzikanten die in de jaren zestig reeds vooruitstrevend aan de weg timmerde en zichzelf opnieuw blijft uitvinden. Naast hem is eigenlijk alleen Dylan nog over die blijft verbazen. Neil Young misschien wat energie betreft, maar muzikaal minder nadrukkelijk. Lou Reed hield het tot 2013 vol en verraste enkele jaren voor zijn overlijden nog met het geniale ‘Lulu’. En Bowie natuurlijk, die zichzelf letterlijk tot op de rand van de doodskist bleef vernieuwen. Stuk voor stuk rockmuzikanten die consequent het lucratieve nostalgiepad vermeden.

Toch zag het er wat John Cale betreft niet altijd zo uit. Zijn rol als muzikale avantgardist bij The Velvet Underground – tussen eind 1964 en eind 1968 – zal bekend zijn. Vervolgens maakte hij tussen 1973 en 1975 de vier soloalbums waar de fans hem het meest om roemen, ‘Paris 1919’, ‘Fear’, ‘Slow Dazzle’ en ‘Helen of Troy’. Platen met ‘het klassieke Cale-geluid’. De jaren tachtig zijn een rommelige periode in zijn carrière. Heroïne heeft plaats gemaakt voor cocaïne. Hij speelt veel – bijna jaarlijks in Nederland. Chaotische concerten. Een enkele keer briljant, maar vaak ook tenenkrommend.

Als in 1985 zijn dochter Eden geboren wordt beseft Cale dat er iets moet veranderen. Hij besluit met de middelen te stoppen, het rustiger aan te doen met de alcohol en geeft zich over aan de ambitie om ‘klassieke’ stukken te schrijven. Veertigplussers herinneren zich het met veel poeha omgeven orkestrale project ‘The Falkland Suite’ dat in 1987 in het Amsterdamse Paradiso in première ging – en later toch eigenlijk niet zo briljant bleek.

De jaren negentig worden getekend door heel veel soloconcerten – vooral aan de vleugel, maar ook met gitaar. In 1992 verscheen ook het succesvolle ‘unplugged’ soloalbum ‘Fragments of a Rainy Season’ waarop hij twintig van zijn populairste liedjes aan de vleugel zingt en speelt – inclusief zijn goed ontvangen versie van Leonard Cohens ‘Hallelujah’. Het is en formule waar hij tot in lengten van dagen op had kunnen teren en een tijd lang lijkt het ook alsof hij dat wil doen. De ‘pensioenformule’ van menige rocker op leeftijd.

Nieuwe wegen

Maar dan gooit hij kort na de eeuwwisseling toch het roer nogmaals om.  Het album ‘HoboSapiens’ uit 2003 verkent weer nieuwe, met nogal wat elektronica geplaveide wegen. In de jaren daarop volgen ‘BlackAcetate’, ‘Shifty Adventures in Nookie Wood’ en een ‘remake’ van zijn album ‘Music for a new Society’ die vooral laten horen dat Cale nog altijd op zoek is naar nieuwe muzikale vormen. Ongetwijfeld méér en fanatieker dan dat voor veel van zijn oude fans geldt!

Terwijl Cale decennialang vrijwel jaarlijks in ons land speelde, was hij sinds 2013 – nota bene het jaar dat Reed overleed – niet meer hier geweest. 2017 was het Velvet-jubileumjaar. Het legendarische debuutalbum ‘met de banaan’ was een halve eeuw oud. Maar van het kwintet dat de plaat maakte waren er drie – Reed, Morrison en Nico – niet meer in leven en drumster Moe Tucker had zich na de Velvets-reünie van 1993 uit de muziek teruggetrokken en was gezien haar ‘politieke’ uitingen op de sociale media ook anderzins wat ‘van het padje’ geraakt. Aan Cale om de honneurs waar te nemen. Enerzijds had hij gedurende zijn solocarrière begrijpelijkerwijs altijd wat afstand gehouden tot zijn oude groep – het leven gaat immers verder en zijn muzikale ontwikkeling ook. Tegelijk is hij nooit een echte ‘popster’ geworden en kon hij de financiële revenuen van de speciale Velvetshows goed gebruiken als oudedagsvoorziening. Nederland kreeg van de handvol speciale Velvetconcerten, waar veel gasten aan meewerkten, de afgelopen jaren echter niets mee.

In 2018 is hij na vijf jaar echter weer met vier concerten terug in ons land – Paradiso in juni, Vlielands Into the Great Wide Open in september en deze week Rotterdam en Groningen. En in tegenstelling tot zijn gewoonte speelt hij in Rotterdam niet één The Velvet Underground-nummer. Maar verder put hij uitgebreid uit zijn oeuvre, waarbij maar liefst tien van de vijftien gespeelde nummers uit de jaren zeventig stammen. Maar in alle gevallen uitgevoerd met een eenentwintigste eeuwse ‘facelift’.

Zes-en-zeventig

Over zeventig gesproken: John Cale zelf is dit jaar zesenzeventig geworden. Zes-en-zeventig! Aan zijn bewegingen is dat wel te zien. Hij loopt ronduit stram. Des te opmerkelijker is echter hoe krachtig en soepel en toonzuiver zijn zang nog altijd is. Dat doen heel weinig leeftijdgenoten in de rock hem na.

Dat blijkt al direct in het openingsnummer; het splinternieuwe ‘Story of Blood’, dat in Rotterdam pas voor de tweede keer uitgevoerd wordt. Met Cale zelf op gitaar is het karakteristiek voor waar hij tegenwoordig muzikaal staat. De op de Phillippijnen geboren Joey Maramba – sinds een jaar of zes Cale’s vaste bassist haalt met een strijkstok een donkere drone uit zijn basgitaar.

Vervolgens schuifelt Cale naar het klavier. Geen akoestische vleugel – wat een aantal fans ongetwijfeld wat teleurstelde – maar een geavanceerd elektronische Kurzweil die voor zijn huidige muziek veel meer mogelijkheden biedt. ‘Magritte’, van het ‘HoboSapiens’-album krijgt een prachtige, subtiele uitvoering. En het geheel nieuw gearrangeerde ‘Hedda Gabler’ uit de late jaren zeventig sluit daar perfect bij aan. Op het immense scherm achter de musici worden bij ieder nummer andere beelden geprojecteerd. Echt nodig is dat niet, maar gelukkig zijn ze zo abstract dat ze nauwelijks de aandacht van de muziek afleiden. Cale wil blijkbaar ook in dat opzicht met z’n tijd mee.

‘Hedda Gabler’ is ook het eerste nummer waarin gitarist Dustin Boyer even voluit mag soleren. Hij speelt al sinds 2005 vast bij Cale en ontpopt zich als een alleskunner die zowel met abstracte klanken als met complexe solo’s uit de voeten kan – wat dat laatste betreft lijkt hij in niet geringe mate geïnspireerd door Robert Fripp.

Ondanks de nieuwe, elektronische en zwaar op drones leunende verpakking is het opmerkelijk hoe toegankelijk veel van de songs blijven, wat ongetwijfeld te maken heeft met de oorspronkelijke uitvoering die de liefhebbers toch als een soort ‘schoenlepel’ in hun herinnering meedragen. Dat geldt evenzeer voor ‘The endless Plain of Fortune’, van ‘Paris 1919’, voor het oorspronkelijk van ‘Helen of Troy’ afkomstige ‘Cable Hogue’ en de ‘Slow Dazzle’-klassieker ‘Guts’, maar evenzeer voor het veel recentere ‘Mary’ uit 2012.

Droneprins

Hoe strak de arrangementen ook gekaderd zijn, er is weldegelijk ruimte voor improvisatie. Maar dan niet zozeer de traditionele ‘rocksolo’, maar vooral binnen de drones die gespeeld worden. Daarmee gaat Cale in feite terug naar zijn eerste jaren in New York, 1963 en ’64. Toen hij als en jonge ‘drone-prins’ bij componist La Monte Young speelde en studeerde – dag in dag uit vele uren per dag – en samen met violist Tony Conrad experimenteerde in hun gezamenlijke appartement in Ludlowstreet in de Lower East Side. Experimenten die terug te horen zijn op Cale’s in 2006 verschenen 3CD-box ‘New York in the 1960’s. Als je goed luistert zijn de overeenkomsten tussen toen en nu soms frappant.

In de finale wordt er echter weer volop ‘gerockt’. Cale heft zijn gitaar omgehangen en gaat voor in ‘Gun’, van het ‘Fear’-album, de Modern Lovers cover en publieksfavoriet ‘Pablo Picasso’ van ‘Helen of Troy’ en ‘Mary Lou’ van de ‘Guts’-LP uit 1977. Drie stevige songs die naadloos in elkaar over gaan, een kwartier lang, en een deel van het publiek aan het dansen krijgen.

Na anderhalf uur verlaat Cale het podium, zichtbaar vermoeid, om nog voor één nummer terug te komen. Géén Velvet-klassieker en géén ‘waanzinrocker’ van het type ‘Fear is a Man’s best Friend’ of ‘Heartbreak Hotel’, maar het ingetogen en ontroerende afscheidsliedje ‘Emily’ van het ‘Fear’-album. Een enkeling is teleurgesteld dat de muzikant zich niet langer als een bezetene met de onderarmen op het klavier stort. Dat hij niet langer de muziek van de ‘gekte’ uitdraagt. Maar Cale wil vooruit. En gelijk heeft hij.

Gezien: John Cale –  Theater Rotterdam – 3 december 2018

tekst:
Peter Bruyn
beeld:
John-Cale-2
geplaatst:
di 4 dec 2018

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!