Toekomstmuziek: de boek- en dvd-selectie
De jubileumeditie van Gonzo (circus) is voor de boek- en dvdselectie geen reden om in het verleden te blijven hangen. Met de sciencefictionstrip van Olivier Schrauwen duiken we verschillende toekomstfantasieën in, het manifest van ‘Explicador’ stelt ons voor aan een nieuwe mens, en met Marc Schuilenburg beschouwen we onze in toenemende mate hysterische samenleving.
Mythevorming
‘De Poolse Bokser’ is een boek dat moeilijk te vatten is in een recensie van een paar duizend tekens. Het boek begint als een reeks op zich staande verhalen, maar vervelt gaandeweg tot een soort roman, al zou je het evengoed een memoire kunnen noemen. Hoofdpersonage in alle verhalen is Eduardo Halfon zelf, een Guatemalteekse literatuurprofessor wiens roots zowat over de hele wereld verspreid liggen, met voorouders uit Syrië, Spanje, Polen enzovoort. Daarnaast is Halfon van Joodse afkomst, met een grootvader die Auschwitz heeft overleefd. Al die identiteiten samen vormen de aanleiding voor een zoektocht die Halfon over de hele wereld brengt. De ene keer wil hij in het Poolse Lodz gaan kijken naar het appartementsgebouw waar zijn grootvader woonde voor hij door de Duitse autoriteiten gearresteerd wordt. Dan weer reist hij naar Joegoslavië om op zoek te gaan naar een vermiste bevriende concertpianist. Hij ontmoet een vrouw die haar orgasmes uittekent in grafieken en een literatuurprofessor die expert is op het gebied van Mark Twain. De auteur jaagt spoken na en lijkt zo vooral op zoek naar zijn eigen plaats in de wereld. En het lijkt dat hij al zijn hoop heeft gesteld in de literatuur, een beetje op dezelfde manier zoals Roberto Bolaño dat in zijn oeuvre deed. Wanneer hij in Israël is voor het trouwfeest van zijn Joods-orthodoxe zus, lijnt de confrontatie met deze extremistische vorm van het Jodendom weer scherp af dat Halfon niet in deze dogma’s kan en wil geloven. Halfon neemt de lezer mee op deze reis door zijn identiteit en toont zo wat voor een geweldige verteller hij is. Zo stuurt de concertpianist, wiens vader zigeuner is, hem op postkaarten de mooiste zigeunerverhalen. Of neem nu de Poolse bokser uit de titel: telkens als Halfon zijn grootvader vraagt naar de nummers op zijn arm, zegt die dat hij zijn telefoonnummer heeft laten tatoeëren om hem niet te vergeten. Maar op een dag doet hij het verhaal over Auschwitz, en de Poolse bokser die hem in de barakken van het vernietigingskamp vertelt hoe hij overleven kan. Halfon doet aan mythevorming, en laat veel ongezegd. Of zoals Halfon zelf schrijft tegen het einde van het boek: ‘Precies zo is de literatuur. Wanneer we schrijven, weten we dat er iets heel belangrijks te zeggen is over de werkelijkheid en dat het binnen ons bereik ligt, hier, vlakbij, op het puntje van onze tong, en dat we het niet vergeten moeten. Maar toch, telkens weer, blijven we het vergeten.’(tow)
Eduardo Halfon, De Poolse Bokser (Amsterdam: Wereldbibliotheek, 2019)
Gesprekken met ruimtes
In de eerste fase van zijn carrière hield de Noorse kunstenaar HC Gilje (1969) zich met name bezig met dans- en theaterproducties. In deze producties combineerde hij choreografie met bewerkte live-videos van de dansers. Het optreden zelf vormde het ruwe materiaal voor beeldmanipulaties die vervolgens deel uit gingen maken van dat optreden. Veelzeggend was dat Gilje daarbij niet zozeer het beeld, maar met name de beweging als bronmateriaal zag. Toen hij ongeveer vijftien jaar geleden overschakelde naar installaties als belangrijkste werkvorm, behield hij de focus op beweging. In die werken, die vaak locatiegebonden zijn, maakt hij gebruik van licht, projecties en geluid. Hoewel zijn installaties behoorlijk divers van karakter zijn – van mechanische vogels verspreid in een bos tot lichtsculpturen in een verduisterde kelder – vat Gilje ze samen onder de noemer ‘gesprekken met ruimtes’. Van een groot aantal van deze ‘gesprekken’ heeft hij fotografische impressies samengevat in het boek ‘Conversations With Spaces’. In een uitgebreid begeleidend essay beschrijft Gilje wat hij met die frase bedoelt. De conversatie bestaat er uit dat de fysieke ruimte en de mentale ruimte zich op elkaar afstemmen. De toeschouwer ervaart hoe ruimte en licht op elkaar reageren, in wisselwerking met zijn interpretatie en betekenisgeving. Met de komst van informatietechnologie is de mens steeds verder geabstraheerd geraakt van de begrippen ruimte en tijd. In een leven dat zich voor een belangrijk deel in een virtuele ruimte afspeelt is de vraag ‘waar ben ik?’ opeens niet meer eenvoudig te beantwoorden. Gilje wil met zijn werk de notie van plaats weer – tijdelijk – verankeren in de fysieke ruimte. Hij haalt literair filosoof Hans Ulrich Gumbrecht aan, die stelt dat esthetische ervaringen momenten van intensivering van het nu zijn. Momenten die de ruimtelijke en lichamelijke dimensies van het heden herstellen. Door toeschouwers zo’n ervaring te bieden, stelt hij ze in staat een glimp op te vangen van ‘de dingen van wereld’, de fysieke realiteit. Gilje zoekt bewust naar strategieën om toeschouwers in zijn werk te betrekken, opdat ze de ruimte aanvoelen en verkennen. Zo maakte hij in 2015 voor Sonic Acts in het hoge noorden van Rusland ‘The Crossing’: lichtpulsen die langs een LED-strip gestaag door een verlaten bouwproject bewegen. Een constant schuivende lichtval die in de structuur van grote, staande betonplaten in de sneeuw steeds nieuwe details doet oplichten en complexe schaduwlijnen creëert. Beweging is hier de sleutel; als toeschouwer kijk je uiteindelijk niet meer naar de objecten zelf, maar naar de beweging die erdoorheen loopt, een andere manier van kijken die je meer betrekt bij het werk. Dit is ook meteen de achilleshiel van ‘Conversations With Spaces’. Werk waarin beweging zo belangrijk is laat zich niet goed vangen in statisch beeld. Gilje doet wel pogingen – zo neemt hij van de video-installatie ‘Barents’ een aantal opeenvolgende frames op en hebben sommige foto’s opzettelijk bewogen elementen – maar uiteindelijk zijn dit werken die zonder beweging een belangrijke dimensie missen (op de site van kunstenaar staan filmpjes van veel installaties; zeker die van werken met bewegende lichten zijn de moeite van het bekijken waard). Waar hij wel mooi in slaagt, is het vangen van een gevoel van de ruimtelijkheid van de werken. De dimensies, plaats in het landschap en de onderlinge verhoudingen van de elementen van de werken worden goed duidelijk, en de nachtfoto’s geven een mooie indruk van de lichtwerking. Dat maakt ‘Conversations With Spaces’ een mooie introductie van HC Giljes installaties, en doet vooral verlangen zijn werk een keer in het echt te zien. (msch)
HC Gilje, Conversations With Spaces (Oslo: Uten Tittel, 2017)
Horror
Uitgeverij Karaat stelde al fantastische schrijvers als Alejandro Zambra en Valeria Luiselli voor aan het Nederlandse taalgebied, en de laatste jaren spitsen ze zich steeds meer toe op nieuw jong talent uit Zuid-Amerika als Diego Zuniga en Mauro Libertella. De Boliviaanse schrijfster Liliana Colanzi wordt ook gerekend tot een van de literaire beloftes uit Latijns Amerika. De acht korte verhalen in ‘Onze dode wereld’ tonen in elk geval dat Colanzi kan schrijven. Ze vallen nog het best te catalogiseren onder het horror- of SF-genre. Sterk is hoe Colanzi typische thema’s uit deze genres – zoals contact met ruimtewezens (in ‘Meteoriet’) en bezetenheid (in ‘Chaco’) – plaatst naast de horror uit het echte leven, zoals armoede, racisme ten opzichte van de indianenbevolking of seksisme. Door het bovennatuurlijke en het rauwe realisme zo naast elkaar te plaatsen, ontstaat er al snel een erg onbehaaglijke sfeer. Ze is erg goed in het opwekken van sfeer, dit doet ze het best in het verhaal ‘Kannibaal’, waarin het hoofdpersonage op hetzelfde moment naar Parijs reist als een beruchte kannibaal. Het nadeel aan genreliteratuur is echter dat er binnen de meeste genres al heel veel geschreven is. Je moet als schrijver dus heel sterk uit de hoek komen om nog echt te kunnen verrassen. Daar zit de balans niet helemaal juist. Colanzi is te kwistig met de bovennatuurlijke elementen in haar verhalen, waardoor ze al snel in clichés vervallen. Een mysterieuze kracht die mensen zelfmoord doet plegen, mensen die vast zitten in ruimtestations op Mars en daardoor gek worden: Ik had te vaak het gevoel dat ik soortgelijke verhalen elders al eens gelezen had, waardoor ze ook minder beklijven. Sommige verhalen zijn gebaat bij meer subtiliteit wat het bovennatuurlijke betreft. Dat gezegd zijnde: Colanzi is een naam die we in de gaten houden, want ‘Onze dode wereld’ toont dat ze wel wat in haar mars heeft. (tow)
Liliana Colanzi, De Dode Wereld (Amsterdam: Karaat, 2019)
Tegen fantoomveiligheid
Marc Schuilenburg noemt het fantoomveiligheid: de paradoxale situatie waarin ‘de bestrijding van onveiligheid leidt tot meer onveiligheid.’ De Gonzo (circus)-lezer kent Schuilenburg wellicht van zijn spraakmakende reeks artikelen die hij schreef over surveillance. Zijn nieuwe boek, ‘Hysterie’, gaat onder meer over dat thema. Het boek fascineert, mede omdat het grotendeels wordt gekenmerkt door tegenstellingen en paradoxen. Schuilenburg merkt op dat de (Nederlandse) samenleving veiliger is dan ooit, maar dat juist daarom overtrokken wordt gereageerd op de laatste beetjes onveiligheid. Dat leidt onder meer tot overdreven maatregelen, zoals het controversiële predictive policing bijvoorbeeld, het idee dat je misdaad kunt voorspellen en voorkomen. In de praktijk blijkt dat wanneer je vaker patrouilleert in bepaalde gebieden – lees: arme gebieden waar veel minderheden wonen –, je daar meer data over verzamelt, waardoor er sneller voorspeld zal worden dat er in die zones wat zal gebeuren. Dat kan heel goed leiden tot voortijdig en willekeurig politieoptreden: de fantoomveiligheid in volle glorie.
Onveiligheden worden bovendien nogal eens ingezet als reden voor nieuwe veiligheidsmaatregelen, die onverwachte gevolgen hebben, of die zelfs worden misbruikt. Als voorbeeld wordt in het boek de ‘Regulation of Investigatory Powers Act’ aangehaald, dat het makkelijker voor de Britse overheid maakt om mogelijke terroristen af te luisteren en hun internetgegevens te tappen. In de praktijk gebruikten lokale overheden die bevoegdheden ook om bijvoorbeeld de verkoop van drank aan minderjarigen tegen te gaan, of zelfs erachter te komen wie de duiven in Workington voerden – daar was immers een plaag.
Tegenover dergelijke immorele en overtrokken reacties, stelt Schuilenburg een groot gevoel voor nuance. Hij zet overtuigende vraagtekens bij de vermeende kwade en antisociale inborst van de mensheid – de mens is een wolf voor zijn medemens, om met Thomas Hobbes te spreken –, het gebruik van oorlogsmetaforen van veiligheidsbeleid (‘War on Drugs’, ‘War on Terror’), en het idee dat vrede de afwezigheid van oorlog betekent. Schuilenburg maakt daarbij regelmatig uitstapjes die soms wat te vergezocht lijken (de verschillende soorten moreel gedrag van dieren bijvoorbeeld), maar meestal komt hij op zijn pootjes terecht. Dat komt vooral door een belangrijke onderstroom van het boek: het idee dat je tegenover hysterie een kritische houding moet zetten: een soort constante vraag van ‘wacht even, zit dat wel zo?’
Een van de meest fascinerende nuanceringen van Schuilenburg is dat hij hysterie ziet als iets dat óók positieve gevolgen kan hebben. Hij oppert bijvoorbeeld dat hysterie ingezet kan worden om onderbelichte onderwerpen als analfabetisme op de kaart te zetten. Bovendien blijft hij niet hangen in dystopisch cultuurpessimisme, zoals vaak het geval is met mensen die over een dergelijke thematiek schrijven. Schuilenburg presenteert juist een mogelijkheid tot verandering: het idee van positieve veiligheid, waarbij mensen het gevoel hebben dat ze tot een gemeenschap behoren, waarin ze zich geborgen kunnen voelen. Dat is een van de prikkelende momenten van bezinning van een boek, dat in weerwil van de titel, bedachtzaam en diepgravend is. (mab)
Marc Schuilenburg, Hysterie – Een cultuurdiagnose (Amsterdam: Boom Uitgevers, 2019)
Leven als strippersonage
Dagen nadat ik ‘Parallel Lives’ heb uitgelezen, weet ik nog steeds niet hoe ik het nieuwste boek van Olivier Schrauwen moet omschrijven. We hebben altijd geweten dat Olivier Schrauwen als stripmaker ergens op eenzame hoogte in de kosmos zweeft, maar in zijn nieuwste album maakt hij dat wel heel concreet. Aan de oppervlakte lijkt het een sciencefictionstrip met 6 korte verhalen, die zich afspelen van hier tot in de verre toekomst en zelfs op andere planeten. In elke verhaal speelt ene O. Schrauwen de hoofdrol – de ene keer heet hij Olly, dan weer Oh-lee. In ‘Greys’ is O. Schrauwen een aardbewoner die wordt ontvoerd door Greys, zowat het prototype van de aliens zoals de mens die zich voorstelt. In het verhaal ‘The Scatman’ is het hoofdpersonage dan weer een transgender die in de verre toekomst een carrière heeft als scatzanger, maar geplaagd wordt door een cynische vertelstem. Wie het werk van Schrauwen een beetje kent, weet dat hij er wel vaker in slaagt om de grenzen van de verbeelding stevig op te rekken. Dat doet hij ook hier met verve. Maar er is meer aan de hand: sciencefiction mag dan wel een uitgelezen genre zijn voor Schrauwens uitzinnige fantasie, maar bovenal is dit een strip die zich vragen stelt over de strip als medium. In het verhaal ‘Cartoonify’ is dat het meest expliciet uitgewerkt. Het hoofdpersonage Oly installeert een app op de nanocomputer in zijn hoofd, waarmee hij de wereld beleeft als strippersonage. Hij voelt daardoor ook geen pijn en verdriet. In elk verhaal lijken de personages zich op een of andere manier bewust van het feit dat ze niet echt bestaan, het product zijn van iemands verbeelding. Zo legt de Olivier Schrauwen uit ‘Space Bodies’ aan een ander personage uit hoe hij luidop zijn verhaal aan het vertellen is in de eerste persoon, voor een voor hem onbekend publiek. Neem daarbij nog behoorlijk wat humor en een fikse portie cartooneske seks en je krijgt een strip die ongemerkt de grenzen van wat een strip kan zijn oprekt, en die door dat experimentele karakter uitnodigt tot meerdere leesbeurten. Olivier Schrauwen overtreft zichzelf met deze revolutionaire mindfuck. Voorlopig alleen in het Engels en het Frans te verkrijgen. (tow)
Olivier Schrauwen, Parallel Lives (Seattle: Fantagraphics, 2019)
Vergeet ‘het nieuwe’
Welke rol speelt kunst in een wereld die niet meer gelooft in een toekomst? Die vraag houdt kunstacademies al een tijdje bezig. Het seminar ‘Culture 3.0: Prosuming the Art Academy’, dat in 2015 aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunst in Den Haag werd georganiseerd, toonde hoe gevoelig het onderwerp ligt. De aanwezigen werden het niet eens over de gewenste rol van de eigentijdse kunstenaar: traditiegetrouw gesitueerd buiten de maatschappij en zo in staat om van een afstand kritisch te reflecteren óf midden in de maatschappij en meebewegend met de ontwikkelingen.
Kunst zit in hetzelfde schuitje als de sociale en menswetenschappen: hoe de wereld te duiden wanneer de versnelling van de ontwikkelingen geen tijd laat voor kritische reflectie?
In ‘The Future of The New’ poneert Thijs Lijster een soortgelijke vraag: heeft ‘vernieuwing’ in de kunst nog een kritische functie in een wereld die wordt gedicteerd door snelheid en acceleratie? Een antwoord komt er niet. Dat is ook niet de bedoeling van dit boek. Lijster, universitair docent kunst- en cultuurfilosofie aan de Rijksuniversiteit Groningen, haalt er drie handen vol theoretici, onderzoekers en kunstenaars bij om de kritische rol van kunst anno nu van context te voorzien. Hij onderzoekt de betekenis van begrippen als vernieuwing, innovatie en de toekomst – door hem samengevat met het begrip ‘het nieuwe’.
In ‘The Future of The New’ gebeurt dat op een brave, ietwat traditioneel-academische manier. Er worden geen extreme posities ingenomen, weinig gespeculeerd en de focus ligt niet zozeer op nieuwe theorievorming, maar op het reflecteren op meer recente ontwikkelingen. Het accelerationisme, dat in het boek dient als raamwerk voor het denken over ‘het nieuwe’, wordt gereduceerd tot de linkse variant van Nick Srnicek en Alex Williams. Nieuwere vormen, zoals de ‘onconditionele’ variant van Vincent Garton, blijven buiten beeld, terwijl daar juist de (kunst)praktijk nauw verweven is met de theorie.
In een aantal bijdragen speelt die spannende, nieuwe wereld een rol. Lietje Bauwens, momenteel als kunstenaar verbonden aan de Jan van Eyck Academie in Maastricht, geeft het begrip ‘xeno’ een plek in de kunstenaarspraktijk: door vervreemding te sublimeren tot onderdeel van het zijn, ontstaan nieuwe inzichten. Curator en ontwerpster Carolyn F. Strauss pleit voor het laten ontstaan van ruimten van openheid en reflectie binnen de ontwerp- en kunstpraktijk. Beiden ontstijgen in hun essays de theoretisering en problematisering van de begrippen die gangbaar zijn om de moderne conditie te beschrijven, door de focus te verleggen naar frivole omgang met diezelfde conditie. Daarin zit de kracht van een accelerationistische houding. Zij bewijzen dat de kritiek die Benjamin Noys in zijn bijdrage geeft op het accelerationisme als een esthetisering van het kapitalisme dat mensen reduceert tot willoze wezens, ongegrond is. ‘Moeten we komen met een nieuwe definitie voor ‘het nieuwe’?’, vraagt Lijster zich in een essay af. Nee dat hoeft niet, zo vertelt dit boek. We hebben geen nieuwe definities, maar nieuwe praktijken nodig om de vele ontwikkelingen op een betekenisvolle manier te (leren) gebruiken. Al wordt die boodschap pas duidelijk na het lezen van de dertien totaal verschillende bijdragen. (tp)
Thijs Lijster (ed.), The Future Of The New – Artistic Innovation in Times of Social Acceleration (Amsterdam: Valiz, 2019)
Snelkookpan
Kunstmatige intelligentie wortelt steeds dieper in ons dagelijks leven, maar vertegenwoordigen de data, algoritmes en deep learning die deze machines voeden niet een zeer afgestompt beeld van intelligentie en creativiteit? De onderzoeker S, het hoofdpersonage van Sander Pleijs debuutroman ‘Explicador’, wil een robot ontwikkelen naar het evenbeeld van een nieuwe creatieve mens, gevuld met waardevolle culturele ideeën over bijvoorbeeld schoonheid, geluk en kunst. Met dit doel voor ogen schrijft S een manifest, en plaatst zichzelf zo in de voetsporen van de Europese avant-gardebewegingen in de jaren 1920, een even roerig als veranderlijk tijdsbestek zoals waarin we ons nu bevinden. De roman heeft verschillende vertellers: de bezeten S zelf, zijn halfzus Ster op wie S verliefd is, collega Yann, maar ook de dichter Paul van Ostaijen verschijnt ten tonele, vertellend over zijn tijd in Berlijn te midden van de dadaïsten, waar hij zijn ideeën over de dynamische kracht van kunst verder ontwikkelde en zich mee liet slepen in het stadsleven. Pleij verbindt de ideeën en ervaringen van S en van van Ostaijen, en benadrukt hun interesse in creativiteit binnen de nieuwe technologische ontwikkelingen – in tegenstelling tot de blinde liefde voor de technische vooruitgang van een Marinetti. Zoals de complexe thematiek van ‘Explicador’ misschien doet verwachten, is het echter niet alleen een abstracte filosofische roman. De pagina’s zijn doorleefd en de nervositeit van de superintelligente S is constant voelbaar. Het onderzoek naar de essentie van de mens is ook een onderzoek naar het verleden van S zelf, dat vol is met ongemakkelijke ervaringen, onder andere het midden in de nacht moeten poepen op schoolkamp en geen geluid willen maken en de eerste keer seks. Dit zijn illustraties van de niet te kwantificeren ervaringen die een mensenleven kenmerken, waar de roman ons aan wil herinneren. Het boek is als een snelkookpan: de relaties in het leven van S komen onder steeds meer druk te staan, de filosofische zoektocht wordt almaar fundamenteler, en in de schrijfstijl zit vaart. Dit snelkookpaneffect heeft ook te maken met de bombastische ambities van het manifest van S alsook van de dadaïsten en van van Ostaijen, maar aan zelfreflectie ontbreekt het gelukkig niet: er worden ook kanttekeningen geplaatst bij de toekomstvisies, namelijk in de ouderwetse ideeën over vrouwen en seks die de heren er op na houden. Freud blijft echter, met name in de beschrijving van de relatie tussen vader en zoon, constant op de achtergrond.
Een ‘explicador’ was in de begintijden van de filmgeschiedenis een verteller die de gebeurtenissen op het scherm bij de vertoning verhaalde aan het publiek. De toeschouwers hadden hier behoefte aan omdat ze nog lang niet gewend waren aan de nieuwe kunstvorm. Met de hedendaagse snelheid van technologische ontwikkelingen, zoals binnen VR en deep learning, is zulke duiding belangrijk. De film waarin we zelf spelen moet worden toegelicht. Niet gedacht vanuit de data, maar vanuit de mens. Naast een rijke roman is ‘Explicador’ daarom ook een goede herinnering om goed om je heen te blijven kijken. (lvv)
Sander Pleij, Explicador (Amsterdam: Lebowski, 2019)
Gemeenschapsdenken
Commonism is een ‘-isme’ dat, net als andere religies en ideologieën, de kloof tussen realiteit en droom wil dichten. Het is een benadering die streeft naar de vervanging van (contractuele) geld-relaties door sociale relaties. In ‘Commonism: A New Aesthetics of the Real’ wordt de lezer door Nico Dockx en Pascal Gielen geconfronteerd met een eclectische mix van stukken waarbij je constant moet schakelen tussen diep en ondiep lezen: de ene keer lees je een interview in spreektaal met alledaagse ervaringen om vervolgens in een doorwrocht theoretisch stuk te belanden.
Een van de sterkste bijdragen komt van Peter Linebaugh die laat zien dat het beheer van commons eeuwenoud is en nu een comeback aan het maken is. Het woord ‘common’ is afgeleid van het Latijnse woord ‘comunis’: ‘co’ betekent ‘samen’ en ‘munis’ betekent ‘onder verplichting’. Het gaat dus om een wederzijdse verplichting om diensten te delen, het continu bij elkaar in het krijt staan. De ‘commons’ bestaan niet uit hulpbronnen maar uit mogelijke activiteiten in de samenleving, uit een relatie tot die samenleving die niet te onderscheiden is van relaties tot de natuur. Het centrale probleem voor de commonisten is het kapitalistisch neoliberaal econocentrisme, dat de wereld en relaties louter in economische zin waardeert. Het is een wereld waarin alles in een product verandert dat vervolgens toegeëigend kan worden zonder dat het vaak voor mens en milieu schadelijke maakproces inzichtelijk wordt gemaakt. Dit staat diametraal tegenover de oeroude holistische benadering van inheemse volken. De jurist Stefano Rodotà stelt dat de nadruk weer steeds minder gaat liggen op eigendom maar eerder op de functie die gemeenschappelijke goederen vervullen binnen de samenleving. Daarbij wordt het proces achter het product weer zichtbaar. De tegencultuur is momenteel in het maatschappelijk middenveld bezig met institutionalisering van bewegingen, iets wat volgens Antonio Negri nodig is om verandering te bewerkstelligen.
Enkele voorbeelden die in het boek genoemd worden zijn de boeren/filosofen van Land foundation, de Napolitaanse vijfde staat (l’Asilo) en Recetas Urbanas. Dit zijn grassroots-organisaties die (individueel) eigendom en de structuur van de staat en markt bevragen. Vanwege hun vaak meer horizontale machtsstructuren lukt het hen veel input van de diverse deelnemers te krijgen, wat een vruchtbare dialectiek van diverse ideeën oplevert. Mogelijk dat blockchaintechnologie hier ook een steentje aan kan bijdragen.
We zijn onderweg naar een zelfbesturende gemeenschap die voorziet in een continue kwalitatieve voorziening van de commons en privatisering (discommonisering) tegenhoudt. Het lijkt een droom te zijn die werkelijkheid wordt. (bm)
Nico Dockx & Pascal Gielen, Commonism – A New Aesthetics of the Real (Amsterdam: Valiz, 2018)
DVD
Priemgetal
In het boekje bij de dvd-box ‘11 films’ vertelt filmmaker Joost Rekveld (1970) dat de première van zijn eerste film tot tweemaal toe werd uitgesteld. Rekveld staat dan ook niet bekend als een snelle filmer. Zo ongeveer ging het ook met deze box, waarvoor al tien jaar geleden plannen bestonden.
Gelukkig hebben het Amsterdamse filmmuseum EYE en het Parijse kwaliteitsdvd-label Re:Voir nu samen een mooie, door Isabelle Vigier vormgegeven, box uitgebracht met elf films en een dvd met twee extra’s. In het naslagwerk ‘MM2: Experimentele film in Nederland vanaf 1960’ (1994) – stelt Joost Rekveld simpelweg dat hij experimentele films maakt. Het perspectief van de traditionele lens vindt hij echter te beklemmend. Geïnspireerd door Stan Brakhage bouwt hij zelf apparaten, experimenteert al vroeg met software en voor zijn recente werk #67 dook hij in de wereld van de analoge computers en synthesizers. Voor zijn werk wordt Rekveld niet alleen geïnspireerd door de vroege experimentele filmmakers zoals Hans Richter, maar doet hij zelf diepgravend onderzoek naar licht en kleur vanuit natuurkundig en wiskundig oogpunt. Niet verwonderlijk dus dat zijn films bijna allemaal slechts priemgetallen als titel hebben. De soms toevallige aanleiding, de inspiratiebronnen, de samenwerkingen en de gebruikte technieken beschrijft Rekveld per film nauwgezet en op toegankelijke wijze.
Naast het feit dat het werk van deze prominente videokunstenaar nu gerestaureerd is, vormt die persoonlijke terugblik op zijn artistieke traject de echte meerwaarde. De timing is daarom nu ook beter dan een decennium geleden. Het maakt het immers mogelijk om persoonlijke herinneringen te vergelijken met hoe het werk nu resoneert.
Het oude werk tot en met #11 doet daarbij nog altijd even fris aan als toen ik ze de voor de eerste keer zag circa 2000 in De Balie (Amsterdam). Zijn eerste decennium sluit hij af met het duizelingwekkende hoogstandje ‘#11, MareyMoiré’ dat je telkens opnieuw kunt bekijken zonder dat de verveling toeslaat. Het is begrijpelijk dat hij daarna op zoek ging naar nieuwe wegen. ‘#23, Book of Mirrors’ is een geslaagde, maar plechtstatige samenwerking met componist Rozalie Hirs (zie GC#129) en Asko | Schönberg Ensemble. De speelsheid van het eerdere werk ontbreekt.
Bij de première en nu nog steeds spreekt ‘#37’ mij minder aan omdat door het lange ontwikkelingsproces en de gebruikte techniek de beelden gekunsteld en steriel aanvoelen. Ook ontbreekt de fysieke spanning en een intrinsiek gevoel van artistieke richting dat het vroegere werk wel heeft. Dat zit wel in de geïmproviseerde live-performances die Rekveld sinds een vijftal jaar brengt. Zo gaf hij recent een gesmaakt optreden tijdens het Haarlemse Golf-festival samen met Dirk Serries en Rutger Zuyderveldt. Geluid is overigens altijd heel belangrijk geweest voor Rekveld als compositietool.
Bijzonder is ‘#43.6’, een verticale film gemaakt in opdracht van Sonic Acts. Hier is een horizontale versie opgenomen, maar je kunt de live-ervaring nabootsen door je hoofd of scherm te draaien. Afsluiter is het recente ‘#57’, waarvoor hij teruggreep naar analoge technologie en het werk van de videokunstpioniers Steina en Woody Vasulka. Het is een aangename verrassing waarbij de speelsheid en de intensiteit van het vroege werk terug is, maar nu naar een hoger plan getild. De hypnotiserende montage op precies passende lagen abstract geluid houdt de spanning vast tot de laatste seconde. Dit werk maakte hij in opdracht van het Amsterdamse platform LI-MA en zo vormt deze box ook een beetje een geschiedenis van alle spelers en instellingen die de laatste drie decennia belangrijk zijn geweest voor de Nederlandse experimentele film. Wellicht een opmerking uit beroepsmisvorming, maar de dvd-menu’s hadden logischer in elkaar mogen zitten. Het glanzende papier laat het beeldmateriaal mooi uitkomen, maar leest niet zo fijn. Zeker omdat voor de in moeizaam Engels vertaalde lange essays gekozen is voor een lichtgewicht font. Interessant is de korte toelichting over het restauratieproces, maar er is geen uitleg bij de bonussen noch over het ontbreken van ‘#59’ (2018) en ‘Beat tapes’ (2000). Buiten deze praktische mankementen is deze dvd-box een mooie kennismaking met het werk van Rekveld. (rt)
Joost Rekveld, 11 Films (Amsterdam / Parijs: EYE / Re:Voir, 2019)
Samenstelling: Lisa van Vliet en Ruth Timmermans
Reacties