FEATURE: Een cultuur van controle: Eric Nordholt

De wereld kijkt met grote verbazing naar de onlusten in Turkije en de onthulling van de mechanismen van het Amerikaanse spionagesysteem PRISM. Het uitoefenen van controle via (digitale) media en de asymmetrische toegang tot informatie van ‘veiligheidsdiensten’ is echter niet nieuw. Al decennia lang bestaan er netwerken die op deze manier macht uitoefenen en controleren. De opvallende actualiteit is niet dat er controle wordt uitgeoefend, maar dat al 20 jaar geaccepteerd wordt dat dit in alle facetten van de samenleving gebeurd. Ongeveer zeven jaar geleden schreef Marc Schuilenburg al een serie over privacy en controle. Dit is het laatste deel; een kleine opfrisser in het kader van recente gebeurtenissen.

Ex-hoofdcomissaris van de politie Amsterdam
Ex-hoofdcomissaris van de politie Amsterdam

De politie meldt dat de veiligheid in de grote steden weer toeneemt. Toch mist de oud-hoofdcommissaris van politie in Amsterdam Eric Nordholt een maatschappijvisie. Sinds de jaren 1970 klinkt de roep om veiligheid, orde en rust steeds luider. Van de politie wordt verwacht dat zij actiever stuurt in het veiligheidsbeleid. Maar de politie is niet alleen verantwoordelijk voor de openbare orde. Ook de burger is een ‘partner in veiligheid’ geworden. De politie vraagt aan de burgers er alles aan te doen om de stad veilig te houden. Aan de basis van de taakopvatting van de politie staat Eric Nordholt. In 1987 kreeg hij de leiding over de politie in Amsterdam. Na tien turbulente jaren zwaaide hij af als hoofdcommissaris. Voordat hij de leiding kreeg over het Amsterdamse korps, schreef Nordholt mee aan het baanbrekende rapport ‘Politie in verandering’ (1977). Hierin werd de basis gelegd voor een politie die de wijken introk en zich op het standpunt stelde dat ze moest ‘kennen en gekend worden’. In het vijfde interview over een cultuur van controle spreken we met Nordholt over de positie en rol van de politie.

In het rapport ‘Politie in verandering’ wordt gesproken over het keerpunt 1966. Na 1966 moet de politie zich niet alleen bezig houden met de handhaving van de wet, maar ook met de bescherming van de samenleving tegen wanorde, onveiligheid en onrust. Hoe was het eigenlijk met de veiligheid gesteld in de jaren 1960?
Nordholt:
“In de jaren 1960 was het in Nederland veilig ondanks de politie. De politie werd vooral geconfronteerd met verkeersovertredingen. Wij hielden ons met verkeer bezig, bankovervallen maakten we niet mee. Ik werkte in die tijd in Groningen. Onze hoofdcommissaris was een verkeersspecialist uit Rotterdam, benoemd om zijn specifieke verkeerskennis. De visie van de politie hing dan ook sterk samen met verkeersproblemen. Bromfietsen en het verkoop van tweedehands auto’s in de binnenstad van Groningen waren de grootste problemen. Het bijzondere was wel dat de hoofdcommissarissen van de grote steden trots waren dat de criminaliteit in hun gebied steeg. Mijn hoofdcommissaris meldde elk nieuwjaar fier dat de criminaliteit was toegenomen. Nu zou geen enkele hoofdcommissaris dit in zijn hoofd halen. Achteraf realiseer ik me, en dat is nog wel het meest curieuze, dat de absolute wil van de politie om de samenleving veiliger te maken volledig ontbrak. Het was een gegeven dat het onveilig was. Men vond het normaal dat criminaliteit ieder jaar steeg. We legden ons daarbij neer.”
Droegen de criminaliteit en de houding van de leidinggevenden eraan bij dat er binnen de organisatie van de politie geen ingrijpende veranderingen plaatsvonden?
Nordholt:
“Juist. De organisatie van de politie veranderde niet met de tijd mee. Ze bleef lang hetzelfde. De politie wilde alleen maar meer mensen. In dat opzicht was de toename van criminaliteit zelfs relevant te noemen. Een hoofdcommissaris stelde wat voor als hij in een gebied werkte waar veel criminaliteit was. Dat leidde tot een claim bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken voor nog meer mensen. Toen ik in 1987 in Amsterdam begon als hoofdcommissaris was het daar niet anders. Men was in Amsterdam trots op de hoogte van de criminaliteitscijfers. Als je dienders hoorde praten, dan was het in orde dat het hier onveilig was, dat het aantal straatroven op de Wallen het hoogste was in Nederland. Daar stond men zich in zekere zin zelfs op voor. We beschouwden criminaliteit als een natuurfenomeen. In dat opzicht veranderde er ook lange tijd niets op het gebied van de criminaliteitsaanpak in de grote steden.”
Welke veranderingen in de criminaliteit voltrokken zich aan het eind van de jaren 1960?
Nordholt:
“De zeer agressieve criminaliteit met betrekking tot straatroven en overvallen was in de jaren 1970 en 1980 nog vrij beperkt. Wel was er sprake van een toename van het aantal woninginbraken en de geweldscriminaliteit op straat. Ook kregen de grote steden te maken met een criminaliteit die sterk drugsgerelateerd was. Die uitte zich niet zozeer in geweldsdelicten, maar vooral in vermogensdelicten. Pas rond 1991 besefte ik dat we echt wat tegen die vormen van criminaliteit moesten ondernemen. Dat moment kwam als een schok. Want eindelijk realiseerde ik dat we er ook gewoon iets aan konden doen. Als ik er nu op terug kijk, dan heb ik wel heel lang nodig gehad dat in te zien. Tenslotte was ik al vier jaar hoofdcommissaris. Ter verdediging, ik werkte in die tijd wel in een cultuur die criminaliteit beschouwde als iets dat gewoon gebeurde, een fenomeen dat slechts geregistreerd moest worden.”
“De omslag in mijn denken kwam mede door een ongelofelijke stijging van het aantal straatroven in de jaren 1990. In 1992 maakte ik tweehonderd agenten vrij om dit probleem te stoppen. We startten een offensief vanuit het idee: ‘En nu is het potverdomme afgelopen! We gaan het zo doen.’ Dat is voor Amsterdam het begin geweest van twee trajecten. In de eerste plaats gingen we gericht werken om criminaliteit tegen te gaan. In de tweede plaats richtten we onze organisatie zo in dat we dat doel konden bereiken. Het korps werd omgevormd, we introduceerden wijkteams, buurtregisseurs. Dit allemaal om heel specifiek te kunnen werken en meetbare resultaten te halen. Dan heb ik het niet over de prestatiecontracten waar nu sprake van is, maar over prestaties die daadwerkelijk konden worden gemeten. Een vermindering van het aantal aangiften inbraken en straatroven bijvoorbeeld.”
Hoe zag de organisatie van de politie vóór die veranderingen eruit?
Nordholt:
“De controle van de Nederlandse politie strekte zich niet zozeer uit naar buiten, maar concentreerde zich vooral naar binnen. De controle was intern, op de organisatie zelf gericht. Men was zo druk bezig zichzelf te controleren dat we nauwelijks toekwamen aan controles op straat. Weliswaar liepen er politieagenten buiten, maar zij dienden ieder half of heel uur op een vast punt te zijn. Aldus liepen ze getweeën door de stad een vaste route en kwamen elk half uur op een bepaalde plek aan. De brigadiers, die hoger in rang waren dan de agenten, gingen op hun fiets die halfuurspunten controleren. Gemiddeld konden ze er vijf of zes per uur controleren. Dat werd weer genoteerd en gemeld. Vervolgens controleerden de adjudanten weer de brigadiers. Het hele systeem was gericht op interne controle.”

Het rapport ‘Politie in verandering’ ligt aan de basis van een nieuwe opvatting over het functioneren van de politie. Er wordt gesproken van een integrale uitoefening van de politiefunctie, van een sociale welzijnsfunctie. Wat bedoelden jullie hiermee?
Nordholt:
“We verlieten in het rapport de idee dat de politie een specifieke taak had. We vonden dat de politie in sociologische zin een bijdrage moest leveren aan de maatschappij. In het kader van conflictbemiddeling en crisisinterventie wilden we een vertrouwensrelatie opbouwen met de bevolking. Het motto ‘kennen en gekend worden’ moest een van de belangrijkste drijfveren worden van de mensen die dit land bestuurden. Het diende bij te dragen aan het bewaren van de vrede in Nederland. Ik huldigde dan ook de opvatting dat ik ging over de vrede in Amsterdam. En ik gunde duizenden andere mensen ook dat gevoel.”
“Normbevestiging en normhandhaving gaan namelijk niet uit van controlemechanismen, maar van menselijke autoriteit. In de toekomst, en daar lijkt het evenwicht nu zoek te raken, zal er een politievorm nodig blijven die vanuit die opvatting vertrekt. Dat betekent dat het aantal buurtregisseurs moet worden vermeerderd, en niet verminderd. De politie moet zich niet steeds verder terugtrekken. Ze wordt dan een bezettingsleger, zoals we nu in Irak zien gebeuren.”
Maar is de doortrekking van de stad door de politie via wijkteams en buurtregisseurs dan geen vorm van bezetting te noemen?
Nordholt:
“Zo hebben wij er nooit over nagedacht, het zit er misschien wel dicht tegen aan. Maar belangrijker is dat wij een andere vorm van controle op het oog hadden. Wij wilden dingen tot stand brengen, zaken regelen. Terwijl de rest van Nederland sprak over wijkagenten, stelden wij buurtregisseurs aan. Op het moment dat je de regie gaat voeren, breng je dingen tot stand in een vorm die je zelf voor ogen hebt, maar die je bij voorkeur door anderen laat invullen. Is er bijvoorbeeld een veiligheidsprobleem op een markt, dan moeten ook andere partijen aan de oplossing van dat probleem meewerken. Misschien kun je dit controle noemen, maar het is dan wel een vorm van sociale controle. Zo’n buurtregisseur heeft tot taak te zorgen dat partijen bij elkaar worden gebracht, dat mensen worden gestimuleerd en een steentje bijdragen zonder dat daarbij een hiërarchische positie tot die andere partijen wordt ingenomen.”
Normbevestiging is dus een belangrijke taak van de politie.
Nordholt:
“Ja, en dat doe je niet met intelligente camera’s of flitspalen. Kijk naar wat er in de voorsteden van Parijs is voorgevallen. Daar heeft de politie zich teruggetrokken. Jaren geleden zijn wij in Parijs geweest om met mensen van de Franse politie te praten over ons wijkteamconcept. De Franse minister van Binnenlandse Zaken heeft dat toen schoorvoetend ingevoerd. Maar wel vanuit een andere filosofie dan wij hadden. In Frankrijk is men veel meer op controle ingesteld. De Fransen hebben een haast neurotische angst dat er weer een revolutie komt. In veel opzichten is hun politie dan ook een bezettingsleger te noemen. De kunst is echter een verstandig en sociaal bewogen evenwicht te vinden tussen wat men in de technisch controlerende sfeer doet – camera’s, scans, virtuele poorten – en het sociale veld. De politie zou veel intelligenter moeten nadenken over de vraag: ‘Hoe verbinden wij technieken die ons in staat stellen te controleren met een sterk sociaal georiënteerde politie?’ Neem de problematiek in de grote steden waar de radicalisering sterk toeneemt. Dan is het antwoord niet meer controle, maar meer buurtregisseurs. Eén ding weet ik zeker. Op het moment dat de politie zich uit de wijken terugtrekt, zijn we verloren.”
Dit gaat wel uit van een enorm geloof in de maakbaarheid van de samenleving.
Nordholt:
“Jullie veronderstellen dat dit niet meer zou kunnen. Ik denk van wel. Ik voorspel ook dat de visie die is neergelegd in het rapport uit 1977 niet is ingehaald door het meest recente stuk ‘Politie in ontwikkeling’. Dat rapport geeft namelijk helemaal geen richting. Het geeft geen perspectief waar we naar kunnen verlangen, het mist elk ideologisch kader. Ik mis de bewogenheid heel erg in dat rapport.”

‘Politie in ontwikkeling’ (2005) verlaat de idee dat de stad alleen in fysieke zin bestaat. Er is een werkveld bijgekomen, de stromen van mensen, goederen, geld en informatie. Het accent komt zo meer te liggen op de wisselwerking tussen een virtuele en een fysieke infrastructuur. Controles van de politie vinden plaats op knooppunten door middel van virtuele slotgrachten en cameratoezicht.
Nordholt:
“Het huidige denken in termen van controle wordt sterk door de techniek gemotiveerd. In het verhaal van de politie schuilt ook een merkwaardige adoratie voor techniek. Het gaat uit van een ongebreideld vertrouwen in het oplossingsvermogen van technische middelen. Ik denk niet dat het zo werkt. Het politiewerk zal er altijd moeten zijn en blijven. Anders komen we in een wereld terecht die de Belgische filosoof Lieven de Cauter eerder een capsulaire samenleving noemde. Hierin sluit de politie zich op in een capsule en rijdt ze van capsule naar capsule. De Nederlandse politie zou juist er alles aan moeten doen dit scenario tegen te gaan.”
U stelt dat de politie met dit rapport juist bijdraagt aan die capsulering?
Nordholt:
“De huidige visie van de politie is een self-fulfilling prophecy. Met een systeem van camera’s en computers wil de politie de toegang controleren tot de verschillende delen van de steden. Ik denk niet dat we in zo’n samenleving willen leven. Maar de voorgestelde maatregelen dragen er wel aan bij. Daarom moeten we nadenken over hoe we het wél willen hebben. Het gaat erover of je gelooft dat de stad jou maakt of jij de stad. Het gaat over de vraag wat dan de bijdrage van de politie kan zijn. Je bent er als hoofdcommissaris niet voor om doemvoorspellingen uit te laten komen.”
De politie praat nu in termen van het ont-anonimiseren en het bestrijden van het kwaad. Dit komt over als een, op zijn minst, merkwaardige terminologie.
Nordholt:
“Men zou niet moeten nadenken in termen van kwaad. De politie moet spreken over de ‘vrede’ en datgene wat die ‘vrede’ in gevaar brengt. Ik heb ook nog nooit over criminaliteitsbestrijding gesproken. Dit vind ik een negatief concept. Je moet in mijn ogen strijden vóór iets en niet tegen iets. De taak van de politie is de vrede in de stad te bewaren, dat mensen met elkaar kunnen leven zonder dat ze elkaar de hersens inslaan. Wanneer de politie dit ideaal niet voor ogen houdt, werkt ze er ook niet aan. Daarom is een integrale aanpak nodig van de problemen in de steden. Die aanpak veronderstelt een samenwerking in de buurt tussen de inwoners, bestuurders en politie.”
Wat doe je vervolgens met de groepen die zich overal aan lijken te onttrekken?
Nordholt:
“Opzoeken, praten en betrekken. Waarom zou dat niet kunnen? Natuurlijk zijn er personen die niets meer willen, daar kan je vervolgens niets mee. Maar zorg ook dat er meer Marokkanen, Surinamers en Turken bij de politie komen werken. Helaas hoor ik daar niets meer over. De politie mist een maatschappijvisie. In dat opzicht leest het laatste rapport van de politie als een prestatiecontract dat door managers en technocraten is geschreven. De minister en de politie horen echter te zeggen: ‘Ik wil dat de inbraken naar beneden gaan!’ Nu gaat het enkel om kengetallen als het aantal aanhoudingen of de hoeveelheid bonnen die gehaald moeten worden.”
De discussie over de toekomst van de politie concentreert zich rond het voorstel voor een Ministerie van Veiligheid. Hoe staat u daar tegenover?
Nordholt:
“Ik heb dat idee wel eens geopperd, maar ik moet zeggen dat ik dat deed in een moedeloze bui. Alles draait om leiderschap. Men probeert het tekort aan leiderschap op te lossen met een structuurverandering. Op het moment dat we het gaan hebben over een nationale politie of als we spreken over de nationale veiligheid, dan gaat de discussie alleen over een nieuwe structuur. Daarover wil ik het niet hebben. Ik zie daar de oplossing niet in. De kern is dat de Nederlandse politie alleen kan slagen wanneer ze zelf kent en door de burgers gekend wordt. En dat is al in 1977 opgeschreven.”

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!