LUISTERTEST: Damien Jurado


Damien Jurado heeft wat tegenslag te verwerken op zijn Europese tournee: een van zijn bandleden is onverwacht naar huis teruggekeerd wegens ziekte. Wij proberen hem op te beuren met enkele welgekozen deunen, waar hij tevens zijn commentaar op mag geven.

Zeke

Night Rider
(Death Alley, 2001)
Damien Jurado_Botanique - Damon De Backer_02Damien Jurado: (luistert aandachtig naar het volledige nummer) “Dat was vrij abominabel.”
(lacht) Ik ga daar eerlijk in zijn: ik heb dit nummer gekozen omdat het de enige Seattle-punkrock was die ik in mijn collectie kon vinden. Als ik mijn onderzoek goed heb gedaan, is dat de scene waar je zelf uit voortkomt.
DJ: “Ze klinken alsof ze maar niet kunnen beslissen of ze nu speedmetal of punk willen spelen. Ik ben zelf een voorstander van genrevermenging, maar in dit geval klinkt het nergens naar. De productie helpt niet, maar hun solo’s zijn ook waardeloos. Het vreemde is dat ik inderdaad veel lof heb gehoord over deze band. Misschien dat ze live beter zijn dan op plaat.”
Welke punkrock uit Seattle vond je zelf goed in je jonge jaren?
DJ: “Eens kijken… The U-Men waren geweldig, de vroege Screaming Trees… Ik was een grote fan van The Accüsed. Dat is nog eens een goed voorbeeld van een band die wél succesvol metal met punk kruiste. Die kan ik eindeloos veel meer aanraden dan Zeke.”
Wat trok je indertijd aan tot die scene?
DJ: “Ik was een jaar of twaalf, het was midden jaren 1980. Een maat van me had een oudere broer, en die luisterde naar hardcore. In die tijd hoorde je op de radio bands als Mötley Crüe en Quiet Riot, maar die vent was een fan van Black Flag, Butthole Surfers, Big Boys, GBH… Kortere en snellere nummers die veel harder klonken dan de hardrock op de radio. Ik bleef wel naar metal luisteren – dat was ook de periode waarin ‘Master Of Puppets’ van Metallica verscheen, en ‘Peace Sells, but Who’s Buying’ van Megadeth, Celtic Frost… Maar de mengvorm met punk beviel me erg goed. Jammer genoeg werd metal daarna vrij dom. Het genre verzandde al snel in ofwel Satanische toestanden, ofwel van die glamrock zoals Poison. Ik heb niks met Satan en ik voelde ook geen drang om me als een meisje te verkleden, dus gaandeweg voelde ik me meer aangetrokken tot punk.”
Luister je nog steeds naar dat soort muziek?
DJ: “Zeker! Gisteren in de tourbus hebben we nog zitten luisteren naar ‘Stations’ van Crass, en op het vliegtuig naar Europa had ik Minor Threat op de koptelefoon. Je zou het niet vermoeden door de muziek die ik zelf maak, maar ik luister zelf nog veel naar punk. Dat is zelfs geen nostalgie, ik hoor tegenwoordig gewoon weinig bands die zo klinken. Butthole Surfers – wie maakt er nog zo’n van de pot gerukte muziek? Als je me zou vragen om m’n favoriete twintig platen op te lijsten, dan staan er twee Butthole Surfers-platen in: ‘Hairway to Steven’ en ‘Locust Abortion Technician’. Ze waren de eerste band die ik hoorde die punkrock vermengden met psychedelica. Geweldig gewoon.”
Goed, ik had dus voor Butthole Surfers moeten kiezen! Ik denk dat je het volgende nummer een stuk beter zult pruimen.

Jackson C Frank

My Name Is Carnival
(Jackson C Frank, 1965)
DJ: (na een halve minuut) “Ik ben gek op Jackson C. Frank. Ik heb net een interessant verhaal gelezen over zijn dood – ik weet niet of het waar is, maar blijkbaar is hij gestorven als dakloze, gewoon op straat. Het is zo’n tragisch figuur. Hij heeft zoveel artiesten beïnvloed, zoals Paul Simon, en hij heeft prachtige nummers geschreven, maar niemand kende zijn naam nog toen hij stierf. Maar hij is the real deal. Je hoort dat hij een verloren ziel was die door het leven doolde, je hoort de wanhoop in zijn stem, en het smachten. Dat hoor je bijvoorbeeld niet bij Bob Dylan.”
Wel, Dylan wilde een ster worden en dat is hem ook gelukt. Dat zelfvertrouwen hoor je in zijn muziek.
DJ: “Ik ben geen Dylan-fan. Ik vind dat hij een goede tekstschrijver is, maar ik vind hem een beetje een sjacheraar. Voor mij is hij te vergelijken met Warhol, en die waardeer ik dan nog meer. Net als Warhol voert Dylan een toneelstukje op. Jackson C Frank was een mislukkeling, maar juist die ontbering maakt zijn muziek zo fascinerend.”
Zijn verhaal doet me denken aan de film ‘Inside Llewyn Davis’ van de Coen Brothers. Veel mensen hebben me al verteld dat ze niet van die film houden, maar volgens mij is het juist een veel waarachtiger verhaal over succes dan elke andere biopic over een bekende artiest.
DJ: “Ik vind dat zo’n belangrijke film, omdat hij toont hoe het er vaak echt aan toe gaat. Daarom zijn er mensen die het geen goede film vinden denk ik – het succesverhaal blijft achterwege. En ik zeg Fuck that! De figuur van Llewyn Davis is gebaseerd op de folkzanger Dave Van Ronk. Nog zo iemand die uiteindelijk niet het succes heeft gehaald dat hij verdiende. Dylan heeft véél van hem gejat. Phil Ochs is nog zo’n figuur, niet zo bekend maar hij was zeer politiek geëngageerd, een beetje té links voor veel liberalen denk ik.”

Guided By Voices

A Big Fan of the Pigpen
(Bee Thousand, 1994)
DJ: (opgewonden) Ik weet het, niet zeggen! Wacht, het is… Bob Pollard. Oh man, ik ben gek op die vent. Pollard (Robert Pollard, oprichter en zanger van Guided By Voices, mg) en Lou Barlow waren de eerste artiesten die ik hoorde die het punkgeluid naar een akoestische gitaar wisten te vertalen. Zo rauw, op cassette opgenomen en niet in de studio, zo ben ik zelf ook begonnen. En je hoort gewoon de versterker zoemen, zo geweldig. Dat maakt die muziek oprecht voor mij. Ik heb zelf opnames gemaakt waarop je m’n stoel hoort kraken, dat soort waarachtigheid mis ik in veel muziek tegenwoordig. Zelfs op je slaapkamer kun je perfecte producties maken, maar wie wil er in hemelsnaam perfect klinken? En Pollard is ook zo’n prachtige figuur. Hij heeft een goede naam opgebouwd, maar dan nog vind ik hem ondergewaardeerd. Misschien is dat vanwege zijn ouderdom, of zijn zatte capriolen… Maar voor mij is hij voor punkrock wat Merle Haggard voor country heeft betekend, of de vroege Willy Nelson. Gewoon het idee dat je punk kon zijn in je eigen slaapkamer, zonder distortion of luide drums.”
Wat ik er zo mooi aan vind: als hij op een podium kruipt, verandert hij voor je ogen in de rockster die hij in z’n hoofd is. Het is een oude dronken vent, maar op dat moment geloof je hem.
DJ: “Dat denk ik ook. Dat komt natuurlijk ook door zijn muziek, hij is een geweldige songschrijver.”
Op naar de volgende, ik ben er zeker van dat je dit zult herkennen.

Richard Swift

Novelist
(The Novelist, 2005)
DJ: (na één noot) “Oh ja, love this guy. Richard is als een broer voor me. (blijft nog een tijdje aandachtig luisteren) Weet je wat: ik had het vandaag nog over deze plaat in de tourbus. Mijn huidige drummer heeft ooit nog op Richard z’n platen gespeeld.”
Hoe kwam jij met hem te werken?
DJ: “Het was eigenlijk een voorstel van mijn platenfirma. Ik vond het eerst een bizar idee, onze muziek klinkt compleet anders. Maar zijn manier van opnemen en z’n brede muzikale smaak leunen dicht aan bij de mijne. Volgens mij is het een van de meest getalenteerde mensen die ik ken, echt een categorie op zich. Je hoort zijn voorbeelden in zijn muziek, maar wat hij maakt is nergens mee te vergelijken. Hij heeft me echt uitgedaagd door te zeggen: ‘Je hebt ook zo veel invloeden, net als ik. Waarom gebruik jij ze niet? Je houdt van punk, reggae, country, easy listening… Waarom stop je dat niet allemaal in één plaat?’ En dat was ook wat ik wilde doen, maar ik was er een beetje huiverig voor. Richard heeft dat voor mij mogelijk gemaakt, ik had iemand nodig om me te overtuigen dat het de juiste keuze was. En ondertussen hebben we samen al vier platen gemaakt.”
Denk je dat jullie samenwerking zal blijven voortduren?
DJ: “Zeker! Hij is mijn George Martin. Er zijn artiesten die hun leven lang met dezelfde producer werken, en ik heb het gevoel dat Richard voor mij die persoon is. Hij maakt een groot deel uit van wat ik muzikaal doe.
Ons volgende fragment is een beetje een aparte keuze, maar er is een reden voor.

Alejandro Jodorowsky & John Barham

300 Conejos
(El Topo OST, 1971)
DJ: (na afloop van het nummer) “Is het Morricone?”
Nee, maar je zit er dichtbij. Het is een fragment uit de soundtrack van Jodorowsky’s ‘El Topo’.
DJ: “Oh man, natuurlijk! Ik ken die plaat, en ik ben er gek op. Ik ben een grote fan van soundtracks: ‘Blade Runner’, ‘El Mariachi’, ‘The Mission’ van Morricone, alle Clint Eastwood-films hebben geweldige scores… En deze is ook prachtig.”
De sfeer op je recente platen doet me ook sterk aan die film denken.
DJ: “Wel, ik probeer in mijn muziek ook de uitgestrektheid van de woestijn te vatten, en de schrik voor het onbekende dat achter de horizon schuilt. Dat is iets typisch Amerikaans denk ik: we leven in grote steden die worden omringd door kilometers waar er gewoon niets is. Als je op tour vertrekt, ben je elke dag acht uur onderweg door niemandsland. Maar je passeert elk type landschap: woestijnen, bossen, grasvlakten en canyons. En dat gevoel krijg je ook: alsof het eindeloos kan doorgaan, terwijl de omgeving om je heen constant verandert. Geweldig vind ik dat! Zelfs de woestijn heeft zo veel verschillende variaties: Utah, Arizona, Texas, Colorado, Nevada… Daar vind je overal woestijn, en ze zien er allemaal anders uit. Dat geldt ook voor de bossen. De bossen in Oregon en Washington zijn compleet verschillend. Maar goed, ‘El Topo’ dus. Moet ik dringend nog eens opnieuw zien, prachtige film.”

Santana

Waves Within
(Caravanserai, 1972)
DJ: “Dit is heel mooi. (luistert verder) Weet je wat ik hier zo goed aan vind? Ik kan zelfs niet bepalen of het nieuw of oud is. Van wanneer is dit?
Het is jaren 1970, en het is vast en zeker een artiest die je kent. Maar misschien niet deze plaat..
DJ: “Het klinkt echt tijdloos. Is het Quincy Jones?”
Helaas, het is Santana.
DJ: “Meen je dat? Van welk album komt dit dan?”
‘Caravanserai’ uit 1972.
DJ: “Ah, die plaat heb ik niet. Ik ben geshockeerd! Dit moet ik dringend in huis halen. (luistert ademloos het hele nummer uit) Man, ik ben gek op Santana. Die kerel… Ik kan hier de hele dag naar luisteren. Indertijd had je maar een paar artiesten die met latin experimenteerden in rockmuziek. Je had Ritchie Valens, War, misschien nog een paar anderen… Maar voor mij is hij de belangrijkste, hij oversteeg gewoon alles. Zijn naam mag gerust naast Miles Davis of John Coltrane worden vernoemd, zo cruciaal vind ik zijn muziek. Jammer genoeg is hij daarna afgegleden naar echt commerciële troep. Ik snap best dat je je rekeningen moet betalen, maar kom op zeg…”

Scientist

Cry of the Werewolf
(Scientist Rids the World of the Evil Curse of the Vampires, 1981)
DJ: “Is het King Tubby?”
Nee, maar je bent er heel dichtbij!
DJ: “Dan is het Scientist, moet gewoon. Daaaaamn…, dit is echt mijn ding. En dubreggae heeft een grote invloed op mijn platen met Richard Swift. En weet je wat: voor mij is er weinig verschil tussen deze muziek, en wat je me net liet horen van Santana of de soundtrack van ‘El Topo’. Voor mij hangt het allemaal samen, ik hoor er geen verschil tussen. Het is gewoon allemaal een invloed voor mij.”
Hoe manifesteert de invloed van dub zich in je eigen muziek?
DJ: “De echo en de zware bassen. Die grootse klanken die vanuit een grot lijken op te wellen, en dat speelden ze klaar in zo’n klein studiootje. Wij experimenteren daar zelf veel mee: vaak zit Richard de effecten rechtstreeks te manipuleren terwijl ik mijn partijen zing – live, zoals een deejay zou doen, echt te gek. Van welke plaat komt dit?”
Een ellenlange titel, ‘Revenge of the Vampire’ of iets dergelijks. In de jaren 1980 bracht hij een aantal conceptplaten uit met telkens een andere slechterik die hij moest bevechten, pacman of marsmannetjes, in dit geval dus vampieren.
DJ: “Klopt. Wel, ik heb nog tijd voor één fragment.”
Oké, dan wordt het kiezen: moderne Westcoast, vroegere Westcoast, of hiphop Westcoast?
DJ: “Zeker geen moderne Westcoast, dat interesseert me niet zo. We gaan voor hiphop dan.”
Eigenlijk is dit eerder elektronische beats dan hiphop, maar je hoort zo wat ik bedoel.

Flying Lotus

Camel
(Los Angeles, 2008)
DJ: (bij de eerste klanken) “Ik vind het nu al goed. (luistert verder) Dit is supergoed spul, ik houd van de klank, zoveel compressie. Wie is het?”
Flying Lotus, het is nog van zijn vroegere werk.
DJ: “Werkelijk? Kun je geloven dat ik zijn muziek nooit eerder heb beluisterd? Voor mij ligt dit gewoon in het verlengde van Scientist, of zelfs Santana!”
Heb je zelf ooit overwogen om elektronica in je muziek te verwerken?
DJ: “Ik heb in het verleden gewerkt met Mint Royal, een elektronische band uit Manchester, en met Moby. In feite speel ik met het idee om mijn nummers te laten herwerken door een deejay of een producer. In mijn jeugd heb ik vooral in zwarte wijken gewoond, en ik heb dus de ontwikkeling van hiphop kunnen meemaken: Grandmaster Flash, Kool Herc, Busy Bee, vroege Run DMC. En veel van m’n vrienden die van hardcore hielden, waren ook fan van hiphop. Of beter gezegd: ‘rapmuziek’, want er is een verschil. De hiphopcultuur is zo verschrikkelijk gevarieerd: je hebt de deejays, de rappers, de dansers en grafitti-artiesten… Het is jammer dat er daarna zo veel egotripperij in de muziek is geslopen.”
Dat is gelukkig alweer aan het veranderen, met artiesten als Kendrick Lamar.
DJ: “Zeker wel. Die kerel… Hij wandelt een kamer binnen met al die opgeblazen ego’s, en hij doorprikt ze één voor één. ‘Ik heb geld en vrouwen…(maakt een smakkend geluid met z’n lippen) Pop! Zo, en laten we het nu eens hebben over de rassenstrijd, en over de gewone man in de straat.’ Ik zou zeggen dat Kendrick even belangrijk is als Kurt Cobain in zijn tijd: hij geeft een stem aan een hele generatie, of hij dat nu wil of niet. Ik denk evenwel dat hij er een stuk positiever mee omgaat.


Dit artikel verscheen eerder in GC #133.

Koop deze editie in onze webshop!

Live

22/6
25/6

Reacties