Blog

Als god een baard heeft, dan heet hij Evan Parker


(Waarom verliefde meisjes van veertien nooit fan van het Electro-Acoustic Ensemble zullen worden)

Helemaal links op het podium bij het Evan Parker Electro-Acoustic Ensemble in het Muziekgebouw aan ’t IJ staat de vleugel van Agustí Fernández. Uiterst rechts heeft slagwerker Paul Lytton zich ingesloten binnen zijn percussie-uitdragerij. De elf overige musici op het podium doen er vooralsnog het zwijgen toe. Ze laten Fernández en Lytton met elkaar in balans komen. Een perfecte balans waarbij de één niet meer melodisch of ritmisch speelt dan de ander.

Maar langzaam verandert het geluid. Niet doordat de pianist en percussionist anders gaan musiceren, maar omdat anderen zich ermee beginnen te bemoeien: de ‘signaalbewerkers’ met hun elektronica: Walter Prati, Lawrence Casserley, Joel Ryan. Het lijkt alsof het geluid van de piano en de percussie in elkaar smelten. Het onderscheid verdwijnt. Er komt ruimte voor meer geluid. Meer instrumenten. Contrabas, viool, blazers. Het geluid verandert, de balans blijft.

The Moment’s Energy’ heet het stuk. Spannende muziek waarbij nergens sprake is van een doorlopende melodie, maar evenmin van een ‘drone’. Er zijn weldegelijk harmonieën; het is méér dan louter klankstructuur of ‘textuur’. Het muzikale verhaal wordt verteld in het verloop van de harmonieën. Dat klinkt misschien wat abstract, maar als je het hoort is het onmiddellijk duidelijk.

Voor aanvang legt Parker zelf het stuk even uit. Simpel en helder: Het werk is een combinatie van microstructuren en macrostructuren. Binnen de microstructuren krijgen de musici alle ruimte om te improviseren en de macrostructuren, de grote lijnen dus, zijn door Parker vastgelegd: de ‘compositie’.

Veel van wat componist/sopraansaxofonist Evan Parker en zijn Electro-Acoustic Ensemble doen is al eerder gedaan – zo lijkt het althans op papier. Improviseren binnen vastgelegde structuren, het elektronisch bewerken van met traditionele instrumenten voortgebrachte klanken. Verschillende instrumentgroepen die elkaar in estafettevorm afwisselen. Zelfs het werken met ‘opdrachtkaartjes’ voor de musici – wat Parker hier doet – herinnert aan John Zorns vermaarde stuk ‘Cobra’ en tal van andere hedendaagse composities. Soms werkten die experimenten in het verleden goed. Soms ook heel goed. En even zo vaak minder.

Wat het stuk van Parker, dat vorig jaar reeds bij ECM op cd verscheen, onderscheidt, is dat in het Muziekgebouw aan ’t IJ gewoon alles klopt.  ‘The Moment’s Energy’ houdt je van begin tot het eind, een vol uur lang, op het puntje van je stoel. Hoe abstract het misschien ook lijkt. Maar het is geen desoriënterende abstractie; het is een uitdagende abstractie. Het is een abstractie die je als luisteraar completeert tot een logisch geheel.

Misschien illustreert Parker’s Electro-Acoustic Ensemble wel perfect het verschil tussen pop- en kunstmuziek. Of beter: tussen amusement en kunstmuziek. In plaats van dat laatste begrip werd vroeger ook wel de term ‘serieuze muziek’ gebruikt, maar dat is natuurlijk onzin. Ook Frans Bauer en Marco Borsato zijn ongetwijfeld heel serieus waar het hun muziek betreft. Net als The Baseballs, Lady Gaga of Elton John. Toch maken ze andere muziek dan Evan Parker doet en Bach deed. Of Morton Feldman, Merzbow, Strawinsky, Misha Mengelberg, noem maar op. Het gaat bij ‘kunstmuziek’ om iets anders dan bij pop of amusement. In het laatste geval om identificatie en herkenning, in het eerste geval om een intellectuele reflectie. Niets minder dan dat.

Evan Parker

Terug naar Evan Parker, zesenzestig inmiddels en al ruim vier decennia lang een van de innovatiefste musici in het internationale improvisatiecircuit. Tien jaar geleden deed hij eens een zogenaamde ‘blinddoek-luistertest’ voor het Britse muziekblad The Wire. Daarmee onderstreepte hij zijn immense muziekkennis. Hij kreeg tientallen jaren oude jazzplaten te horen, die hij naar eigen zeggen niet kende, maar hij herkende aan de stijl en klankkleur wel opvallend vaak wie er speelden. Niet alleen de rietblazers, maar ook de pianisten, slagwerkers en bassisten.

Wanneer je interviews met Parker leest is het opmerkelijk hoeveel hij weet. Hoeveel kennis hij heeft. Niet alleen wat de muziek van zijn eigen generatie betreft, maar ook het werk van Jim O’Rourke, Sonic Youth, en hij zegt uren over de songs van Dionne Warwick te kunnen praten als er maar iemand wil luisteren. Erudiet, maar beslist geen snob.

Evan Parker denkt na over de muziek die hij wil maken. Niet in termen van ‘succes’, maar hij plaatst het binnen het bouwwerk van de muziek als geheel. Parkers muziek vraagt er om om in het perspectief van ‘de muziek’ te worden beschouwd – ook door de luisteraar. Dat maakt zijn muziek niet zozeer ‘elitair’ in maatschappelijke zin, maar je moet er wel moeite voor doen. Moeite voor willen doen.

En dat is een essentieel verschil met pop of amusementsmuziek. Daar gaat het om identificatie en herkenning. Meeklappen en meezingen is herkenning – al is het maar de maatsoort die herkend wordt. Popmuziek is het liedje terughoren dat je op dat te gekke feestje, in die strandtent of op de camping hoorde. In pop wordt het wiel ook telkens opnieuw uitgevonden. Dat moet. Als je een meisje van zestien bent wil je dat de liefde wordt bezongen door een knul van achttien en niet van achtenveertig – die laatste is er voor je moeder. En dan maakt het niet uit als beide zangers precies hetzelfde liedje zingen. Of je herkent de rebellie in de muziek van The Sex Pistols, The Clash of The Stooges.

Het kan ook zijn dat je troost vindt in een liedje, omdat je weet dat de zanger iets verschrikkelijks heeft doorgemaakt. Als je dan zelf door een moeilijke periode gaat herken je dat. Die betekenis heeft bijvoorbeeld Eric Claptons ‘Tears in Heaven’ voor talloze popliefhebbers gehad. Maar dat is en blijft een totaal ander soort betekenis dan de muziek van – bijvoorbeeld – Evan Parker heeft.

En er is nog een verschil: Bij de ‘herkenning’ van de popmuziek hoort ook het idee dat je op een goede dag zelf een ‘popster’ kunt zijn. Dat dat een kwestie van ‘geluk’ is of hooguit ‘een goed idee’ en niet van eindeloze ambachtelijke training. Daarom is hiphop ook zo ontzettend populair: Het geeft je het gevoel dat je zo van je stoel kunt springen en ook al dansend en ratelrappend over het schoolplein of door de bedrijfskantine kunt buitelen. Dat blijkt in praktijk nog niet mee te vallen, maar het gevoel dat het kan heb je iedere keer dat je een rapper op TV ziet. En dat is bijvoorbeeld bij de cellosuites van Bach niet het geval. Die stralen als het ware uit dat er vele jaren keiharde, gedisciplineerde training aan vooraf is gegaan.

Dat staat los van het muzikale genre. Evan Parker heeft gespeeld op albums van ondermeer Robert Wyatt, Scott Walker, Jah Wobble en recent nog op David Sylvians ambitieuze ‘Manafon’. Formeel stuk voor stuk ‘rock-‘ of ‘popartiesten’. Maar amusement zou ik hun werk niet bepaald willen noemen.

Waar het bij pop gaat om herkenning en identificatie, daar gaat het bij ‘kunst’ om inzicht. Het woord ‘verlichting’ is misschien wat te beladen om hier te gebruiken, maar ik zou het eigenlijk wel willen. Om inzicht gaat het ook bij Evan Parker. Door de muziek intens te beleven ga je iets zien, of ‘doorzien’, wat er voorheen niet leek te zijn.

The Moment's Energy

‘The Moment’s Energy’ heet het stuk dat het Electro-Acoustic Ensemble in Amsterdam speelt. Dat kan veel betekenen, maar de foto op de cd-hoes roept associaties op. De zee en de lucht – ze hebben vrijwel dezelfde grijsblauwe kleur – met daartussen de rechte lijn die de horizon is. Je stelt je het begin van een kettingreactie voor. Het – wetenschappelijk weliswaar achterhaalde, maar als metafoor nog altijd sterke – beeld van de ‘oersoep’. Het stuk van Parker klinkt als die oersoep waarin langzaam maar onvermijdelijk leven ontstaat. Het is wat Evan Parker zijn hele carrière lang – bijna een halve eeuw! – doet: iets nieuws scheppen. Iets volstrekt nieuws.

Als god een baard heeft, dan heet hij Evan Parker. Goed, die titel was lang geleden natuurlijk reeds vergeven aan generatiegenoot Eric Clapton, maar die heeft hem verkwanseld. In de tijd dat Clapton inderdaad nog goddelijke muziek speelde – z’n Cream-periode, de solo in Harrisons ‘When my Guitar gently Weeps’, Derek and the Domino’s – maakte Evan Parker samen met ondermeer Peter Brötzmann, Han Bennink en Willem Breuker de ronduit revolutionaire freejazzplaat ‘Machine Gun’. Ruim veertig jaar later draait Clapton alleen nog maar ‘rondjes oude roem’ door de stadions, terwijl Parker steen voor steen verder bouwt aan het paleis dat muziek heet. Dat is het verschil.

Wat ‘The Moment’s Energy’ bijzonder en goed maakt, is de schaal. Plus de veelheid aan spanningsvelden. Om te beginnen heeft Parker zijn groep enkele jaren geleden met nog drie musici uitgebreid: basklarinettist Ned Rothenberg, trompettist Peter Evans en de Japanner Ichikawa Ko die de sho – een blaasinstrument uit het Verre Oosten dat het midden houdt tussen een mondharmonica en een panfluit – bespeelt. Met hoe meer mensen je improviseert, des te meer de musici in hun mars moeten hebben om de zaak niet uit de hand te latten lopen.

Daarbij laat Parker het ensemble een uur lang op het slappe koord lopen tussen compositie en improvisatie. Maar ook tussen akoestische instrumenten en elektronica. En tenslotte tussen solistisch en collectief. Iedere partij die gespeeld wordt kan als een solo beluisterd worden, maar maakt tevens deel uit van het geheel.

Bij dat alles zit Evan Parker op een pianokruk als een dirigent voor zijn ensemble, met de rug naar het publiek. Hij heeft zijn sopraansax bij de hand, maar speelt er nauwelijks op – in dat opzicht heeft hij wel wat gemeen met John Zorn en Frank Zappa; instrumentalisten die zich ook graag tot de rol van dirigent beperkten. Parker vertrouwt op zijn musici – en terecht! Hij luistert en hoort dat het goed is. God waardig.

Meer info

Evan Parker Electro-Acoustic Ensemble – The Moment’s Energy
Di 18 mei 2010, Muziekgebouw aan ‘t IJ, Amsterdam.


Reacties


  1. Naam
    Bericht

    Ha, een verborgen politieke agenda! Dit is natuurlijk ook niet voor niets het ‘Frankfurt’-hoekje 😉

    En ik begrijp dat je hier in hoofdzaak over Parker schrijft (wiens muziek ik niet ken), maar een flink stuk van het artikel gaat toch over die pop-kunst tegenstelling, ook in een breder perspectief en bedoeld om te prikkelen, lijkt me. Dat is iig gelukt, en je kan er idd nog heel lang over verder discussiëren. Wat ik vooral aan wilde geven is dat ik vind dat je in je enthousiasme voor kunstmuziek (veel) popmuziek soms wel erg snel lijkt af te doen als ‘arbeidsvitaminen’ of muziek voor 14-jarige verliefde meisjes.

    @theo

    “Dat wat kunst en pop overigens, volgens mij, van elkaar scheidt is de aanwezigheid van het sublieme.”

    Sublimiteit, verlichting, vervoering, de verbeelding prikkelen, dwingen tot intellectuele reflectie, vervoering, ontroering, meerwaarde, transcendentie… het zijn voor mij allemaal waardevolle begrippen in de muziekbeleving en -beschrijving, maar ik weiger om het als onderscheidende criteria te gebruiken voor wat kunst of pop zou zijn; daarvoor zijn die begrippen wat mij betreft te zwevend en te subjectief. Ik blijf het zien in termen van gradaties en met het primaat bij de luisteraar.

  2. Naam
    Peter Bruyn
    Bericht

    @Theo
    Gratis muziek is prachtig. Misschien zelfs noodzakelijk. Als we het ontdoen van de banale ‘economische’ waarde kunnen we het misschien eens over de echte waarde gaan hebben 🙂

  3. Naam
    Theo Ploeg
    Bericht

    @Peter:

    Klopt. De discussie is met je artikel aan de haal gegaan. Maar ik deel je mening. Het is belangrijk dat cultuurproducten met waarde (met sublimiteit) blijven bestaan. Ik zie, net als jij, een ontwikkeling die cultuur vervlakt, die alles uit wil drukken in geld. Wat dat betreft zie ik ontwikkelingen als Spotify ook met interesse tegenmoed. Wat betekent ‘gratis’ muziek (als water) voor de waarde van popmuziek? Walter Benjamin schreef daar natuurlijk al een interessant boek over. Maar toch, het zijn discussies die belangrijk zijn. Mijn volgende artikel op Frankfurt gaat daar overigens over.

  4. Naam
    Peter Bruyn
    Bericht

    @Theo Ploeg @Thijs

    Ik ben het grotendeels eens met Theo. Ook met Thijs trouwens. Maar Beider commentaren drijven naar een spits die ik niet heb willen plaatsten, niet bewust althans. Bovenstaand verhaal gaat niet primair over de vraag ‘Wat is kunst?’ en evenmin primair over de vraag ‘Wat is het verschil tussen ‘kunst’ en ‘pop’?’ Sinds het ontstaan van de ‘vrije kunst’ en het modernisme, begin 20e eeuw zijn er al kunstenaars die de grens met de populaire cultuur opzoeken. Dat deed Dada reeds. En het postmodernisme gaat in feite over weinig anders dan het weggommen van die grens.
    En in de popmuziek is dat voortdurend het geval geweest: De Velvet Underground was het product van de beeldend kunstenaar Warhol, de lassie geschoolde musicus Cale en de popmuzikant Reed. De Velvet Underground (als groep en ‘concept’, wordt volgens mij inmiddels algemeen als kunst erkent. Ik ben persoonlijk ook geneigd om te vinden dat Lou Reed met succes de stap naar ‘kunstenaar’ heeft gemaakt.
    Iets dergelijks kun je zeggen van de Sex Pistols. Malcolm McLaren was een beeldend kunstenaar met een passie voor de situationisten. Opper-situationist Guy Debord zou zelfs gezegd hebben dat de stunt met de boot op de Thames, die McLaren verzon bij de lancering van de single ‘God Save the Queen’ de beste situationistische actie uit de geschiedenis was – wat niet wegneemt dat het grote publiek de Sex Pistols natuurlijk nooit als ‘kunst’ heeft beschouwd.
    Ik wil hier alleen maar mee zeggen dat ik met bovenstaand verhaal niet heb geprobeerd om het onderscheid tussen amusement of pop en kunst exact te definieren. En van wat zich in het steeds bredere grensgebied bevindt kan slechts de toekomst leren waar het uiteindelijk terecht zal komen. Dat bgeld ook voor Banksky en Gas.
    Bovenstaand verhaal gaat primair over Evan Parker. Voor hem geldt dat hij zich ver van dat bewuste grensgebied vandaan bevindt. Dat is wat ik met bovenstaande wil benadrukken – en om dat te doen heb ik een losse schets van beide kanten van het grensgebied gegeven.
    Want die grens bestaat nog steeds – en dat is maar goed ook. Als die grens namelijk verdwijnt dreigt alles ‘pop’ te worden. En dan hoor ik de hordes alweer roepen: “Jantje Smit heeft toch ook geen subsidie nodig? Waarom zou die dan wel moeten worden gegeven aan de muziek van die Evan Parker waar toc maar een handjevol mensen naar komt luisteren?” Trouwens, dat soort dingen wordt op dit moment in aanloop naar de verkiezingen alweer geroepen. Alleen al om die reden mag het onderscheid tussen ‘pop’ en ‘kunst’ volgens mij niet verdwijnen. En omdat ik de verleiding weersta om hier nog 1000 woorden of meer te schrijven waarom kunst niet mag verdwijnen, laat ik het hierbij.

  5. Naam
    Theo Ploeg
    Bericht

    Het is eigenlijk een andere discussie, maar het klassieke onderscheid tussen kunst en pop bestaat niet meer sinds de jaren negentig. De twee zijn allang in elkaar overgevloeid. Er is pop met intellectuele pretenties en kunst zonder. Een Banksy balanceert in het midden. Eerst een crimineel, een omgevingsvervuiler, nu een opkomend kunstenaar. In de muziek is dat net zo. Gas, om maar een dwarsstraat te noemen is eerder intellectueel en emotioneel en baseert zich op de ideologie van de romantiek.

    Dat wat kunst en pop overigens, volgens mij, van elkaar scheidt is de aanwezigheid van het sublieme. Wel, dat is dan weer in hoge mate aanwezig in (de betere) folk. Ik kan me wel vinden in Thijs’ onderscheid tussen Eno en Byrne. Eno is inderdaad de denker, de intellectueel. Byrne de gepassioneerde doener. doener of denker, wanneer ze iets maken waarin sublimiteit zit dan is het in mijn optiek kunst. Al moet ik erbij zeggen dat ik het verschil dus niet meer zie. Pop en kunst zijn archaïsche begrippen van een vroegere wereld. Ze passen niet meer in het huidige cultuurlandschap.

  6. Naam
    Bericht

    “Waarom zou een klassieke muzikant of jazzmuzikant niet enthousiast over ‘popmuziek’ kunnen praten?”

    Tuurlijk, zo bedoelde ik het ook niet. Maar goed, jij legt het onderscheid tussen ‘amusement’ of ‘kunst’ dus inderdaad bij de maker en niet bij de luisteraar. Is dat niet de klassieke fout van de kunstenaar met zijn kunst verwarren?

    Overigens begrijp ik ook nog niet zo goed waarom je Byrne en Eno zo verschillend inschat. Heeft dat te maken met Eno’s conceptuele instelling? Die heeft Byrne toch ook, zou ik zeggen. Overigens ben ik geen Eno-kenner; wel een enorme Byrne *fanboy* 😉

    Je hebt wel gelijk met je onderscheid tussen folk en roots trouwens. Folk is een betere term (en letterlijk hetzelfde als ‘pop’, natuurlijk).

  7. Naam
    Peter Bruyn
    Bericht

    @Thijs
    Als parker enthousiast over Dionne Warwick praat, dan maakt dat de muziek van Warwick natuurlijk niet opeens ‘kunst’ of minder ‘pop’ of wat dan ook. Waarom zou een klassieke muzikant of jazzmuzikant niet enthousiast over’popmuziek kunnen praten? Het geeft alleen maar aan dat hij zich daar niet ‘boven’ voelt staan of zo. Hij maakt zelf alleen andere muziek. Al zou het mij niet verwonderen als hij zich vereerd zou voelen als arwick hem zou vragen op een plaat van haar mee te spelen. Hoewel ik mij afvraagt of hem dat nog lukt. Parker heeft volgens mij al geen veertig jaar geen melodie meer recht vooruit gespeeld.
    Overigens bestaat er volgens mij wel en verschil tussen ‘roots’ en ‘folk’ Voor mij heeft ‘roots’ nog wel iets te maken met ’traditionele instrumenten’ en zo. Maar misschien is mijn opvatting daarover wat beperkt. ‘Fol’ is voor mij volkskunst, dus ook zigeuners in restaurants die zichzelf op synthesizers begeleiden.

  8. Naam
    Bericht

    En ik zie wat je bedoelt met folk, ja, alleen noemde ik het roots 😉

  9. Naam
    Bericht

    “Folk is immers altijd despontane muziek van gewone mensen geweest, zonder grote pretenties terwijl het emotioneel toch heel diep kan gaan. Emotioneel dieper dan intellectueel.”

    Hoe zou je in dat licht Parkers opmerking plaatsen dat hij uren over Dionne Warwick kan praten? Is dat nou wel of niet intellectuele reflectie over (komt dat hellende vlak) ‘pretentieloze, spontane, gewone mensen’-muziek?

    Ben ook wel benieuwd wat je dan wel precies bedoelt met ‘objectieve verlichting’, trouwens. Ben er zelf nooit zo voor om een al te scherp onderscheid te maken tussen intellect en gevoel / verlichting en vervoering, maar misschien bedoel je het anders.

  10. Naam
    Peter Bruyn
    Bericht

    QTHijs,

    Ik had misschien niet het woord ‘verlichtend’ moeten gebruiken. Ik bedoel daar toch iets objectievers mee dan jij, denk ik.
    Overigens is het verschil tussen ‘pop’ en ‘kunst’ voormij beslist geen verschil kwaliteit. Er is veel steengoede pop en veel slechte of matige kunst.
    En David Byrne vil graag kunstenaar zijn, maar ik veschouw hem wat minimaal 90 % van zijn werk betreft toch als popartiest. Alleen ‘My Life in the Bush of Ghosts’ zou ik onomwonden als ‘kunst’ willen bestempelen. En dat kom,t misschien nog wel door Eno (want die beschouw ik voor 90% als ‘kunstenaar’ en 10% als popartiest).
    Wel interessant dat je country, soul en gospel noemt. Die wortelen natuurlijk in de folk. Zijn zelfs ‘folk’. En ik zie popmuziek graag als hedendaagse folk. Folk is immers altijd despontane muziek van gewone mensen geweest, zonder grote pretenties terwijl het emotioneel toch heel diep kan gaan. Emotioneel dieper dan intellectueel. En dat geldt ook voor pop.
    Niet voor niets staat ‘pop’ voor ‘populair’. Kunst wordt nooit populair. ‘Per definitie niet’, zou ik bijna zeggen.

  11. Naam
    Bericht

    Ik blijf toch altijd moeite houden met het ‘harde’ onderscheid dat je lijkt te maken tussen amusement en kunst. Ik zou het zelf liever in een glijdende en vooral subjectieve schaal van ‘leuke’ en ‘steengoede’, noem het inderdaad maar ‘verlichtende’ muziek willen beschrijven. Verschil daarbij is waarschijnlijk vooral dat jij met criteria als intellectuele reflectie en ambachtelijkheid meer aan de kant van de musicus lijkt te gaan zitten in plaats van bij de luisteraar. Dat bedoelde ik trouwens toevallig ook toen ik gisteren twitterde dat ik niet van muziek houdt die over grote gevoelens (of ideeën) gaat, maar van muziek die die gevoelens of ideeën teweegbrengt. Ik steun je pleidooi voor muzikale ambachtelijkheid (dat bedoelde ik in die tweet ook min of meer met “muziek die over muziek gaat”) en verlichting hartstochtelijk, en ik begrijp dat je het ziet in genreoverschrijdend perspectief, maar die verlichting en intellectuele reflectie kunnen bij de luisteraar natuurlijk net zo goed bewerkstelligd worden door pop-/amusementsmuziek als door ‘kunst’-muziek. Sterker nog, aan veel verlichtende muziek komt maar bar weinig intellectuele reflectie of encyclopedische muziekkennis bij de makers te pas. Zie het clichévoorbeeld van Amerikaanse rootsmuziek. Natuurlijk ligt dat in werkelijkheid veel complexer (bv. Robert Johnson was zeker geen idiot savant en wilde bovendien ook niets liever dan een succesvol popartiest worden), maar daarvoor geldt in zekere zin bijna ‘hoe minder reflectie, hoe beter’; ‘stop making sense’, zou David Byrne zeggen (die beschouw je wel als een kunstenaar, neem ik aan?) Maar niemand zal ontkennen hoe verlichtend muziek als gospel, soul en Delta blues kan zijn. En al is de verlichtende werking daarvan misschien nog steeds wat meer omstreden, hetzelfde geldt natuurlijk voor blanke working class (roots)muziek als country en metal, toevallig mijn twee favoriete genres. Ik weet niet precies hoe je het onderscheid zou willen duiden tussen intellectuele reflectie, inzicht en verlichting (het eerste leidt tot het tweede? ontoering>reflectie>verlichting?), maar ik reflecteer me dagelijks en eindeloos suf over enorm ‘stompzinnige’ muziek die vaak genoeg verlichting brengt die voor mij net zo diep of ver gaat als bij ‘kunst’-muziek, en die in ieder geval zeker niet ophoudt bij identificatie of herkenning, zoals jij het noemt. Maar misschien begrijp ik je verkeerd en is die stompzinnige muziek (dat bedoel ik overigens in de positieve stop-making-sense zin!) dan toch stiekem ook kunst? Of verwar ik misschien vervoering en verlichting? Of is voor jou inderdaad het essentiële verschil tussen kunst en amusement dat *de muziek (/de maker) zelf* om die reflectie moet vragen, zoals je over Parker schrijft?

Er zijn geen reacties mogelijk.



%d bloggers liken dit: