A Critical History of Media Art in the Netherlands
Mediakunst is een nogal fluïde, weinig vastomlijnd begrip. De redacteuren en medewerkers van ‘A Critical History of Media Art in the Netherlands’ doen daar niet mysterieus over. Maar hoe schrijf je over zo’n lastig vast te pinnen begrip een kunstgeschiedenis? Op een toepasselijk onorthodoxe wijze, zo blijkt.
Redacteuren Sanneke Huisman en Marga van Mechelen nodigden verschillende auteurs – onder meer kunstcritici, conservatoren en kunstenaars – uit om een bijdrage te schrijven over een specifiek onderwerp dat met mediakunst te maken heeft: videokunst van na 2000 bijvoorbeeld, robotica in kunst, het festival Sonic Acts, of de manier waarop musea omgingen met nieuwe ontwikkelingen in de kunst, die zich vaak buiten de white cube afspeelden.
Door die opzet voelt het vaak alsof je bij elk nieuwe hoofdstuk weer van voren af aan begint – vaak 1985, soms een paar decennia later, soms vroeger – en toewerkt naar het heden. Meer dan eens moest ik denken aan de filmklassieker ‘Groundhog Day’ (1993), waarin Bill Murray op een ochtend wakker wordt om erachter te komen dat hij de vorige dag opnieuw moet beleven – en nog een keer, en nog een keer. Elke keer dat hij wakker wordt is het weer dezelfde dag, terwijl hij zijn herinneringen blijft houden. Op een gegeven moment begint hij die tijdslus te gebruiken om stapsgewijs nieuwe kennis op te doen en zijn begrip van de wereld te vergroten.
Subsidies
Ook in ‘A Critical History of Media Art in the Netherlands’ functioneert herhaling als een springplank voor nieuwe kennis. Doordat de hoofdstukken een thematische functie hebben, in plaats van een chronologische, ontstaat regelmatig enige overlap in informatie, maar dat is de auteurs makkelijk vergeven wanneer er allerlei interessante onderlinge relaties ontstaan. De hoofdstukken verwijzen ook regelmatig naar elkaar – als een soort netwerk.
Een terugkerend onderwerp in verschillende hoofdstukken is de manier waarop de Nederlandse overheid subsidies heeft verstrekt of juist weer introk, en welke invloed dat op het (media)kunstklimaat had. Daarbij wordt niet zozeer gekeken naar individuele kunstenaars, maar naar instellingen als MonteVideo, STEIM en IMPAKT Festival, – die op hun beurt natuurlijk weer grote invloed hadden op hoe de mediakunst zich zou kunnen presenteren en ontwikkelen. Een grote kracht van het boek is dat het een helder overzicht biedt van de verschillende factoren waardoor mediakunst zich in Nederland zo sterk heeft kunnen ontwikkelen, maar tegelijkertijd wordt gaandeweg óók helder waarom veel kunstenaars Amsterdam begonnen te verlaten en zich in Berlijn vestigden; in de Nederlandse hoofdstad was er een minder sterke traditie van commerciële galerieën en de kunstenaars moesten nu eenmaal ook hun grote studieschulden terugbetalen.
In die zin is dit boek ook een beknopte geschiedenis van financiële situaties geworden. Een mooie tegenhanger voor de aandacht aan overheidssteun, is de in het boek terugkerende invloed van de Nederlandse krakersbeweging. Logischerwijs krijgen beide onderwerpen een prominente plaats vooraan in het boek.
Plagerig
Tegen deze achtergrond – enerzijds subsidies, anderzijds de nalatenschap van de krakers – heeft een groot aantal opmerkelijke verschijnselen en ontwikkelingen kunnen ontstaan. Voor het gemak zou je die samen ‘mediakunst’ kunnen noemen, al wordt die term regelmatig geproblematiseerd in het boek, net als begrippen als ‘videokunst’, ‘time-based media’ en ‘postinternet’. Het eerste deel heeft dan ook een toepasselijk plagerige titel meegekregen: ‘And we call it…’. Mediakunst stond aanvankelijk min of meer gelijk aan videokunst, maar werd steeds meer een begrip voor andere soorten kunst die eveneens enerzijds mét elektronische (massa)media werkten én daar tegelijkertijd kritisch tegenover stonden.
Na verloop van tijd reflecteerden videokunstenaars bovendien vaak niet langer alleen op de rol van media in de samenleving, en ontstonden er andere elektronische media dan alleen televisie en video: niet in de laatste plaats de computer en het internet natuurlijk. Een opvallende (grotendeels) afwezige is overigens biokunst, zonder dat echt uitgelegd wordt waarom die buiten de scope van het boek valt.
Vj’en
Zoals gezegd gaan verschillende auteurs bovendien nog een stukje verder terug in de tijd dan 1985. In zijn bijdrage over computerkunst schrijft kunstenaar en curator Darko Fritz bijvoorbeeld over de eerste muziek en afbeeldingen die in Nederland met computers werden gemaakt. Waarom zou je je tot beeldende kunst beperken? Is die begrenzing, zeker bij deze onderwerpen, überhaupt eigenlijk nog wel mogelijk? Een van de interessantste stukken is gewijd aan vj’en, dat ikzelf hiervoor eerder associeerde met clubcultuur dan met mediakunst.
De grenzen tussen hoge en lage cultuur worden bij deze verkenningen dan ook regelmatig overschreden, of min of meer onklaar gemaakt, als je anno nu überhaupt nog in dat onderscheid wil geloven. Enerzijds zijn er de impulsen vanuit massamedia, Hollywood, popcultuur en clubs. Anderzijds waren het aanvankelijk vaak festivals en andersoortige manifestaties in plaats van musea die als een soort laboratorium voor mediakunst functioneren.
‘Waarom zou je je beperken tot de beeldende kunst?’
Relaties
Het boek laat zien dat de omgang met elektronische media in de loop der jaren steeds een (net) andere invulling krijgt. Pionierswerk wordt herontdekt door jongeren, of zij zijn zich juist niet bewust van hun voorgangers, waardoor ze met een schone lei beginnen. Door zulke ontwikkelingen verandert ook waar mediakunst op dat moment voor staat.
De bijdrage van conservator hedendaagse kunst bij het Frans Hals Museum Melanie Bühler roept bijvoorbeeld de impliciete, maar terechte vraag op of je fysieke objecten als sculpturen en kunstenaarsboeken tot mediakunst kunt rekenen als digitale cultuur een belangrijke rol speelt in het creatieve ontstaansproces; zeker in het geval van kunstenaars die opgegroeid zijn met het internet. Door het boek heen lijkt (de definitie van) mediakunst dan ook constant te veranderen. Er tekenen zich kaders af, maar daar kunnen in het volgende stuk weer serieuze kanttekeningen bij worden geplaatst; een beetje zoals in ‘Groundhog Day’ steeds weer dezelfde dag toch ook weer anders is.
De vorm en opzet van ‘A Critical History of Media Art in the Netherlands’ kunnen nogal fragmentarisch overkomen. Dit is dan ook een kunstgeschiedenis waar je de nodige tijd mee door moet brengen om alles te laten bezinken en onderlinge relaties voor jezelf scherp voor ogen te krijgen. Maar eerlijk is eerlijk, over dit onderwerp had ook moeilijk een duidelijk afgebakende geschiedenis geschreven kunnen worden. Dit boek, met al zijn verschillende invalshoeken en kanttekeningen, doet de fluïditeit van het onderwerp dan ook recht.
Dit artikel verscheen eerder in GC #156.
Koop deze editie in onze webshop!Bibliografie
Sanneke Huisman & Marga van Mechelen (red.), A Critical History of Media Art in the Netherlands: Platforms, Policies, Technologies (Prinsenbeek: Jap Sam Books, 2019)Lees meer
Lees meer over Constant Dullaart in Berlijnin GC # 100
Lees meer over YouTube en de remixcultuur
in GC # 84
Lees meer over IMPAKT Festival in GC # 77
Reacties