Roadburn festival 2011, dag 3, 16 april 2011

Twee dagen Roadburn gaat in de kleren zitten. Er zijn de onontkoombare decibels, veelgelaagd en op hoog volume. De vier zalen waar je vaak doorheen een dichtgepakte meute moet manoeuvreren. En dan nog de alomtegenwoordige rock’n’roll natuurlijk, die enkele dagen lang je leefritme bepaalt. Maar hoor je ons morren? Geenszins! Integendeel: gisteren deden we er nog een schepje bovenop, en zodoende lieten we ons in de late uurtjes nog verleiden tot een oergezellig maar véél te laat (alsook beschonken) feestje op de kantoren van Incubate (dat ander Tilburgs feest van de afwijkende smaak). En vandaag weer goedgemutst aan de meet voor dag drie- uw Gonzo-correspondenten kennen hun plicht!

Roadburn Fest 2011
Poster Roadburn 2011

Zeven als woestijnnomaden uitgedoste muzikanten betreden het podium- het kan niet anders dan dat we bij The Master Musicians Of Bukkake zijn beland. Het septet (met leden uit o.a. Burning Witch, Asva en Earth) handelt in faux-etnische muziek en een voorliefde voor de eclectiek van Sun City Girls. Uit een viool worden Arabische melodieën getoverd, een Korgsynth huilt als een Indiase fluit, terwijl de zanger alle windstreken bij elkaar jammert, al mystiek gebarend met lichtgevende vingertoppen. Voor wie de band (zoals ondergetekende) al een aantal keer heeft gezien, is de gimmick er wel een beetje van af. Maar ondanks de theatrale show en de melige groepsnaam neemt de band zijn muziek wél serieus, en als ze loosgaan is de psychedelisch groovende drone-rock onontkoombaar.

Liturgy speelt naar eigen zeggen ‘transcendental black metal’, wat zich live blijkbaar vooral vertaalt in een lieflijke blauwe hemel als achtergrond, en een vrij dun geluid. De drums klinken alsof ze van tin zijn, en heel veel diepgang zit er ook niet in de soundmix. Anderzijds leidt dat in de snelle stukken tot een suizende stroom riffs van soms maar één of twee akkoorden, met een hypnotische uitwerking. Ook de aanblik van de onwaarschijnlijk snel meppende drummer Greg Fox is fascinerend om zien.
Minstens even fascinerend is Black Math Horseman, zij het op een heel andere manier. De band bouwt zijn nummers zorgvuldig op, en voert het publiek mee van dreiging naar uitbarsting. Ze hebben een zeer eigen geluid waarin stoner en sludgemetal samengaan met de repetitie en de hard/zacht-dynamiek van post-metal. Giet daar overheen een occasionele psychedelische gitaarsolo, alsook een zangeres die heen en weer gaat tussen P.J. Harvey en onderkoelde sirene, en je hebt een recept voor een fascinerend concert.

Net als BMH en ook Shrinebuilder later op de avond, is Candlemass hier in herkansing na vorig jaar noodgedwongen te moeten afzeggen door de vulkaanuitbarsting. Best mogelijk dat de rést van hun optreden fenomenaal en waanzinnig heavy was, maar net wanneer wij de grote zaal betreden wordt er een onheilige, protserige cover van ‘Don’t Fear The Reaper‘ (Blue Öyster Kult) ingezet. Frontman Robert Lowe en een ons onbekende gastzanger (we gokken Snake van Voivod?) proberen de tekst af te lezen van een blad op de grond, maar raken niet verder dan wat vals gemurmel uit de maat. Zelfs een Gonzoïst kent z’n grenzen, en vlucht spoorslags het gebouw uit, naar het Miditheater en Rwake. Stevige sludge met typerende death-vocalen en loeiers van riffs- voor wie het op de derde dag niet meer zo moeilijk hoeft te wezen, valt dit best te pruimen.

White Hills is gekomen om dikke planken te zagen, en sleept het publiek daar aan de haren bij. Een uur lang spelen ze beukende space-rock met shoegaze klanktapijten, maar helaas wat te weinig subtiliteit. De hoofdrol is weggelegd voor gitarist Dave W, die zijn instrument hanteert als een rockgod uit de seventies- voor het eerst dit festival dringt het woord ‘axe’ zich op. Aan de overkant van het podium staat een dame druk aan een keyboard te morrelen, maar wat ze precies doet gaat verloren in de brij van gitaar en drums. In een paar trage, stonede nummers komt er een theremin aan te pas die een verrijking is van het geluid, maar al snel moet band weer door. Overigens geheel tot tevredenheid van de volle zaal, die lustig mee headbangt.

‘Subtiel’ is zeker ook niét het codewoord voor Weedeater, maar in hun geval blijkt dat een voordeel. Het hilbilly powertrio heeft een main stage in te pakken, maar bij de eerste noot weet je al dat het gaat lukken. Er broeit weer iets in het Zuiden- een wat swingender en meer rootsy variant van sludge, zie ook Zoroaster op de eerste dag- en Weedeater toont zich hier de vaandeldrager. Het spelplezier spat ervan af, wanneer de loensende bassist-zanger ‘Dixie’ Collins letterlijk over de grond rolt of een onderonsje doet met drummer Keith Kirkum. Muzikaal stelt het op zich weinig meer voor dan een gestripte, van dikke walmen fuzz doortrokken Southern rock à la Skynyrd, maar wat een power! En vooral ook: wat een lol! Met alle muzikale rijkheid die je op dit festival tegemoet waait, durf je wel eens uit het oog verliezen dat rock’n’roll soms gewoon luid, vet en boertig moet zijn- en geen optreden op Roadburn dat het punt zo duidelijk maakt als Weedeater. Een hoogtepunt.

Daarna gaan we weer op een drafje door de zalen. Ludicra was ons de afgelopen dagen vanuit verschillende hoeken getipt als een verplicht nummer, maar de Bat Cave puilt uit van het volk, en wat we horen vanuit de deurlijst is weliswaar zeer veelbelovend- een sferische herdefinitie van black metal met een hardcore intensiteit- maar we moeten genoegen nemen met de mental note ‘in de gaten houden’. Er is gelukkig meer plaats bij Pharaoh Overlord, een zijproject van Circle dat ons zowaar meer kan bekoren dan de moederband. Monotone, hypnotische krautrock die mettertijd helemaal vervoert, tot we beseffen dat we ook nog een stukje Imaad Wasif willen meepikken. We treffen hem laverend tussen lichte psychrock en folky intermezzo’s, maar wat op plaat fijne luistermuziek oplevert, is hier een beetje te luchtig om de aandacht te grijpen. Doorschuiven dus naar de Green Room en Ramesses. Even een disclaimer: we hebben met de heren de afgelopen dagen een appartement mogen delen, dus geheel objectief zijn we niet. Maar toch weer wel, want van de beleefde, zachtaardige Britten in de woonkamer blijft op een podium niets over. Dit is aardedonkere doooooom met die typisch Engelse occulte sfeer, maar ook wat spacey intermezzo’s die je bij vroege Pink Floyd aantreft. Ook het publiek lust er duidelijk pap van- alweer een kot dat permanent te klein is.

In de categorie ‘herinnert u zich deze nog’ presenteert Roadburn dit jaar Voivod. Aanvankelijk lijkt het een oude mannen-metal show te gaan worden, getekend door de gemoedelijkheid van zanger Snake. Maar als het geluid na een paar nummers op orde is, komt de band los en herinneren we ons weer wat Voivod altijd zo bijzonder maakte. Afwijkende thematiek en doorwrochte composities in een eigen, technisch perfect geluid dat nooit kil wordt. Vooral de oude, thrashy nummers gaan er in als koek, maar naarmate de set vordert komen ook de progressive nummers van ‘Nothingface’ en daarna van de grond. De bassist wint de zaal voor zich met zijn pogingen al spelend het publiek in te klimmen, en de sympathie reikt uiteindelijk zo ver dat Snake het publiek probleemloos aan het meeklappen krijgt tijdens de afsluitende Pink Floyd-cover ‘Astronomy Domine’. Het zal niet velen gegeven zijn op Roadburn.

Nog meer legendes: Shrinebuilder bevat wel meer grote namen (Scott Kelly, Dale Crover), maar alle aandacht wordt opgezogen door Scott ‘Wino’ Weinrich. Hun optreden komt wat moeilijk op gang- het lijkt even alsof niemand van de band er écht zin in heeft, en de geluidsmix klinkt wat te zeer zompig om de statige riffs ten volle tot hun recht te doen komen. Maar wanneer Wino zich voor het eerst verliest in één van z’n befaamde zoemende solo’s, voel je plots de magie overslaan op de zaal. Met z’n lange grijze manen lijkt hij wel een ouwe surfgoeroe die zich wijdbeens met licht gebogen knieën laat meevoeren op de golven van z’n eigen gitaarspel. Nogal wat bands en artiesten van de vorige generaties klinken op Roadburn al snel als een relict tussen het jonge geweld, maar Shrinebuilder is machtig en tijdloos.

Met alle geweld van de afgelopen dagen meenden we dat onze oren het ergste wel gehad hadden, maar Michael Gira heeft met Swans een reputatie hoog te houden. De afsluiter van Roadburn 2011 zou in de geschiedenis van heavy music een eigen hoofdstuk verdienen. Zo nietsontziend als destijds zijn Swans-platen tegenwoordig niet meer, maar hier lijkt het er op dat de band zich voorgenomen heeft vooral hard er tegenaan te gaan. Vooral de laatste drie kwartier gaat de band op in een enorme geluidsstorm. Vaak wordt slechts één enkel akkoord monomaan stukgeramd door de zes bandleden, waarmee het geluid van die eerste, brute platen dicht wordt benaderd. Soms valt de muziek opeens helemaal stil, en eist Gira’s sonore stem alle aandacht op. Zijn herhaald aanroepen van de Heer tijdens ‘Sex, God, Sex’ heeft iets ironisch op een festival waar de naam van de antichrist waarschijnlijk aanzienlijk vaker over de tong gaat. Maar de ironie en grootsheid van het gebaar vallen ditmaal veel beter dan bij de ongemakkelijke performance van Wovenhand. Het publiek weet het wel te waarderen, maar tegelijk is de zaal niet echt uitbundig, en het volume ten spijt lijken alleen de fans vooraan ook werkelijk te worden meegezogen in de maalstroom.

En dan is het onherroepelijk óp. Graag hadden we u nog verslag uitgebracht van de traditionele Afterburner, dit jaar met ook een paar heel mooie namen als Dead Meadow en Black Mountain. Maar zegt de goesting ‘ja’, het lijf heeft enkel nog de kracht om ‘nee’ te zeggen. Roadburn 2011 was groots en bezwerend, intiem en bezopen. Als God of zijn eeuwige tegenpool het belieft, zijn we er volgend jaar weer.

(Dimitri Vossen, Maarten Schermer)

tekst:
Gonzo (circus) Crew
geplaatst:
ma 18 apr 2011

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!