WEERKLANK: A good kid in a b.A.R.t City – Dimitri Vossen over Bart De Wever & hiphop

Hiphop-kenner Dimitri Vossen is verontwaardigd over de oppervlakkige analyse in een column van Bart De Wever in De Standaard van 15 januari waarin De Wever de correlatie tussen ‘extreme’ muziekstijlen en crimineel gedrag verdedigt. En een lesje hiphop-geschiedenis is ook op z’n plaats.

Het moet gezegd: Bart De Wever is een absolute meester in het tentoonspreiden van erudiete feitenkennis. Hij springt fluks van Romeinse geschiedenis, via twintigste-eeuwse sociologie naar massa-entertainment. Hetzelfde kan echter ook worden gezegd van de eerste de beste cafékwisser, met het verschil dat de inzet voor die laatste ten hoogste een fles wijn betreft. Van De Wever wordt de komende jaren een ware revolutie in het nationale beleid verwacht – een realiteit die ik steeds banger tegemoet zie wanneer ik zijn terloopse analyses voor de Standaard lees. In zijn laatste column waagt De Wever zich aan enige cultuursociologische analyse, en zet daarbij enkele keren achteloos de voet in mijn eigen vakgebied. Ik voel me persoonlijk aangesproken, in meer dan één opzicht. Sta me dus toe om hier met enige kennis van zaken een commentaar te formuleren.

De bandeloze jeugd

animal house toga jbelushi 2
John Belushi in ‘Animal House’

U kunt het misschien best nog eens even nalezen, maar in enkele woorden komt Barts gedachtengang hierop neer: de geo-chemicus Jerome Nriagu stelde in 1983 dat het Romeinse Rijk ten val kwam door loodvergiftiging – op dat moment een zwaar omstreden stelling. Ze werd heel wat aanvaardbaarder toen in de jaren 1990 bleek dat het gebruik van lood in verf en benzine ook rechtstreeks te koppelen viel aan de mentale staat van hele bevolkingsgroepen, een oefening die in één ruk ook de heersende misdaadstatistieken van een verklaring voorzag. Met een hupse gedachtensprong bedenkt De Wever vervolgens dat ook de correlatie tussen gewelddadig entertainment (muziek, films, games) en “ontsporend gedrag” misschien nog niet zo’n gek idee is als door die vermaledijde progressieve geesten wordt besloten.
Er valt moeilijk de vinger op te leggen waaraan het precies schort in deze kromredenering. Misschien in de kern van het betoog, waar De Wever wetenschappelijk meetbare kwantificatie gelijk stelt met cultuursociologisch onderzoek? De demonisering van de heersende jeugdcultuur is natuurlijk al zo oud als de mensheid – onder meer Hesiodos en Plato klaagden in hun tijd al over het morele bankroet van de bandeloze jeugd. De link tussen subversieve muziek en moreel verval werd onlangs nog gesuggereerd door Theodore Dalrymple, en zopas werd het ook ‘bewezen’ middels een onderzoek aan de universiteit van Utrecht. Alsof de menselijke cultuurbeleving gewoon een eenduidig becijferbare factor is, en het menselijk gedrag een simpele optelsom (overigens: wie zich wat informeert over het onderzoek komt erachter dat de conclusies heel wat genuanceerder zijn dan hoe het onderzoek in de media is voorgesteld en wat BDW in zijn column stelt, doch dit terzijde).

Humor en sociale kritiek
Met name de vermeende obsessie van de hedendaagse hiphopcultuur met ‘bling’ en foute vrouwen blijkt De Wever een doorn in het oog. Helaas blijkt zijn kennis van de betreffende cultuur beperkt tot wat zijn researcher op een namiddagje op het net heeft kunnen bijeensprokkelen – en in feite niet eens dat.
In zijn muziekhistorische plaatsing van het genre gaat De Wever ten minste een paar keer stevig uit de bocht. Eerst en vooral: ook in de eerste bloeiperiode, zijnde de jaren 1980, was rapmuziek niet enkel ‘een vernieuwende en aangename mengeling van humor en sociale kritiek’ zoals hij dat lyrisch omschrijft. Voor elke Public Enemy was er wel een groep als de Beastie Boys die stelden dat vrouwen in de keuken of op hun knieën thuishoorden, of een Ice-T die in 6 ‘N The Mornin achteloos een vrouw aftuigt. Toegegeven: De Wever is pas mee vanaf de jaren 1990. Helaas werd het er toen niet beter op. Sex, drugs en geweld gaan altijd veel vlotter over de toonbank dan witzige taalkunst en snedige maatschappijkritiek, hoe funky die ook worden verpakt. Crews als The Pharcyde en Souls Of Misschief, of zelfs de Newyorkse helden van Gang Starr wisten met hun doordachte teksten wel een publiek te bereiken, maar de grote kleppers in die tijd waren Cypress Hill – met een joint tussen de kiezen even een drive-by doen – en het G-Funk imperium van Dr. Dre.

drdre snoopdogg 2
Dr Dre & Snoop Dogg

Samen met z’n companen herschiep Dre gangland L.A. tot één grote barbecue waar de homies na een dagje bakkeleien konden genieten van een cocktail, een pijpbeurt en (alweer) een dikke zak wiet. Het verschil tussen een hot dog, een vrouw (excuseer, ‘ho’) en een fikse toeter was miniem. In het volkslied der gangsta rappers ‘Gin And Juice‘ van Snoop Doggy Dogg wordt op lijzige toon gesteld: “I got bitches in the living room gettin’ it on / And, they ain’t leavin’ ’til six in the mornin’ / So what you wanna do? Shit, I got a pocket / Full of rubbers and my homeboys do too / So turn off the lights and close the doors / But, but what? We don’t love them ho’s, yeah / So we gonna smoke a ounce to this / G’s up, hoes down, while you motherfuckers bounce to this.” Humor en sociale kritiek: present!
Geen zorg echter, al die hiphoppers werden uiteindelijk ook volwassen. De Beastie Boys stonden ten tijde van hun debuut nog op het podium met een opblaasbare reuzenpenis en een stel kooidanseressen. Twee platen later hadden ze zich moeiteloos ontpopt tot erudiete multi-instrumentalisten, die hun eigen platenlabel en een tijdschrift runden. Bovendien zagen ze het licht en werden fanatieke aanhangers van het boeddhisme. Snoop Dogg bekeerde zich onlangs tot het Rastafaridom en zweerde terstond al z’n misogynistische en gewelddadige teksten af – helaas lijkt hij sindsdien ook vastbesloten om enkel nog wakke reggae te maken. Ik heb er geen statistieken van teruggevonden, maar zelfs met de natte vinger durf ik te stellen dat we vooralsnog onder zijn aanhangers geen massale toevlucht tot Jah hebben waargenomen.

Een kritische geest
Hebben muziek en cultuur dan hoegenaamd geen invloed op de jonge geesten? Zeker wel, en hiervoor hoef ik niet verder te zoeken dan bij mezelf. Ik kan niet onder woorden brengen welke cultuurschok mij te beurt viel, toen ik op een mooie zomerdag in 1988 voor het eerst de videoclip van ‘Straight Outta Compton‘ van Niggers With Attitude zag voorbijkomen op MTV. Mijn veertienjarig brein kon bijna niet bevatten dat men de dingen waarvan sprake in de tekst durfde doen, zeggen, dénken. In de daaropvolgende jaren is me dat wel vaker gebeurd. Toen ik op mijn zestiende ‘Naked Lunch’ van William Burroughs las, bijvoorbeeld. Of toen ik op mijn achttiende ‘C’est arrivé près de chez vous‘ aanschouwde. Telkens werd mijn eigen veilige wereldbeeld (gevormd door een warme thuis en een goede, doch redelijk vrije opvoeding) even onderuit geslagen. Nooit deed de nieuw verworven kennis me grijpen naar drugs dan wel wapens. Wel deed het me beseffen dat er in de wereld andere levens en andere ideeën bestonden dan enkel de mijne, wat me dan weer hielp om mijn eigen gedachtengoed in vraag te durven stellen. Is het uiteindelijk niet dàt waar die zogezegd ‘conservatieve cultuurkritiek’ bang voor is: het idee dat al die ongewenste invloed van buitenaf wel eens kan leiden tot een kritische geest die moeiteloos de gaten ziet in oppervlakkig onderbouwde schrijfstukjes als ‘Ho’s en blingbling’?

Performancekunst
Wat me brengt bij Barts volgende slippertje: ironisch genoeg is hiphop in tijden niet meer zo relevant en doordacht geweest als vandaag. Het succes van het genre bracht eind jaren 1990 en een stuk in deze eeuw een commercialisering met zich mee die zich inhoudelijk vertaalde in een oppervlakkig materialisme. Dat was overigens een oude wensdroom die bewaarheid werd: al ten tijde van Schoolly D’s ‘Gucci Time’ (1986) waren goud en sieraden belangrijke statussymbolen waarover toen vooral werd gepraat. Hiphopmiljonairs als Jay-Z en Lil’ Wayne ontpopten zich tot succesvolle zakenlui, niét middels criminele activiteiten maar danzkij hun cultuurproductie en slimme business – toch precies de evolutie die BDW ook onze eigen cultuurbeoefenaars wil zien maken? En nu de traditionele muziekindustrie op apegapen ligt, zijn het ook weer rappers die met alternatieve businessmodellen de weg bereiden. Er valt van hiphop dus heel wat te leren!
De obsessie met ‘ho’s’ en ‘bling’ is binnen hiphop alweer een tijdje op z’n retour. Akkoord, het genre kent nog altijd de noodzakelijke foorapen als Riff Raff (een soort ‘bizarro’ versie van Vanilla Ice) en Trinidad James met z’n Youtube-hit ‘All Gold Everything‘, waaruit zelfs een achteloze drugsreferentie (“Pop the Molly, I’m sweatin’ – whoo!”) werd opgepikt als één van dé catchphrases van het jaar. Beiden zijn trouwens zó over the top in hun verheerlijking van materialistische oppervlakkigheid dat het bijna absurdistische performancekunst gaat lijken.

kendricklamar frankocean
Frank Ocean & Kendrick Lamar

Laten we echter even kijken naar twee van de grootste kritische en commerciële successen van 2012. Kendrick Lamar is de poulain van voornoemde Dr. Dre, en zijn plaat ‘good kid, m.A.A.d city’ (sic) is de best verkochte hiphoprelease van 2012. Het album dook eveneens op in de hoogste regionen van zowat alle eindejaarslijsten (ook in de Belgische, excuseer: Vlaamse pers). Journalist Jody Rosen van Slate Magazine omschrijft de artiest nog het best als volgt: “a storyteller, not a braggart or punch-line rapper, setting spiritual yearnings and moral dilemmas against a backdrop of gang violence and police brutality.” Misschien toch nog eens beluisteren dan, voor we weer klakkeloos jeugdige onstuimigheid beantwoorden met rollende spierballen en politiecontroles.
Er is meer! In juli kwam R&B-artiest Frank Ocean met een verse plaat die ook een kaskraker zou blijken – maar dat was zelfs niet het grootste nieuws waarmee hij uitpakte. Enkele opvallende liefdesverklaringen in de teksten verklaarde hij nader door onomwonden uit de kast te komen. De rapgemeenschap reageerde verdeeld (ondermeer Chris Brown en Lil’ Wayne waren uitermate negatief), maar het gros van de fans en verschillende grote sterren steunden de jonge zanger in zijn moedige beslissing. Niemand trok woedend de straat op om te betogen. Pikant detail: slechts het jaar ervoor werd Oceans boezemvriend en collega-rapper Tyler The Creator nog aangevallen door de militante GLAAD-organisatie vanwege de groffe homofobie in zijn teksten. Na Franks outing kon Tyler zijn lol niet op: “het was allemaal maar om te lachen!” En had iedereen dat door? Nee hoor, maar anderzijds: meer volk dan je zou denken. Zo subtiel is namelijk deze jongerencultuur – veel subtieler dan je ooit in een statistiek kan vatten.

De ongrijpbare onderstroom
De hoeveelheid lood in onze verf en benzine is perfect meetbaar, en ook criminele feiten laten zich probleemloos in cijfers vatten. De correlatie tussen beide blijft een hypothese, maar wel een die makkelijk met eenduidige feiten valt te ondersteunen. Dat geldt echter niet voor de menselijke cultuur, en gelukkig maar. Want net als het leven is die in constante verandering, immer in beweging. Het zijn deze verscheidenheid en deze onvoorspelbaarheid die het leven kruiden, die onze geschiedenis verrijken en zorgen dat de mensheid zich keer op keer heruitvindt. Ik zou zelfs zeggen: het is zowel onvermijdelijk als noodzakelijk. Elke nieuwe blootstelling aan een tot dusver vreemde cultuur gaat gepaard met een reactie – en de jonge geest is daarbij het meest beïnvloedbaar, maar tegelijk ook het meest wendbaar. Jongerencultuur is trouwens nooit een op zich staand gegeven – elke cultuuruiting komt voort uit de heersende tijdsgeest, die ongrijpbare onderstroom waar we telkens pas in terugblik vat op krijgen. Persoonlijk maak ik me in deze bijvoorbeeld meer zorgen over jonge vrouwen die langs alle kanten een rolmodel als Astrid Bryan in de strot krijgen geduwd – zowat de verpersoonlijking van het materialistisch opportunisme waarvan we momenteel het hoogtepunt beleven.
Maar ook deze jonge geesten zullen zichzelf vormen, hierbij gestuurd door sociale omstandigheden, opvoeding en opleiding, maar ook en misschien zelfs vooral: karakter. En samen met een generatie jongeren wordt ook de bijhorende cultuur volwassen, tot enkel nog de nostalgie blijft, die al het voorafgaande onschuldig roos kleurt. En dus zijn er nu hopen brave huisvaders die nog wel eens Cypress Hill of Metallica opleggen wanneer de kinderen in bed liggen. Advocaten en dokters die steevast ‘Pulp Fiction’ als hun favoriete film noemen. Computeranalysten met een eigen bedrijf die tussen het programmeren door even stoom aflaten middels een bloeddorstig rondje knallen in ‘Call Of Duty’.

Coda

QTarantino banana
Quentin Tarantino

Tot slot nog dit: in het door BDW gewraakte interview gaf Quentin Tarantino zijn uitdager lik op stuk, niét omdat er volgens hem geen discussie mogelijk is. Wél omdat het al jaren zowat de enige vraag is die hem keer op keer voor de voeten wordt gesmeten, tot vervelens toe. Terwijl zijn films voor de goede verstaander steeds meer een psychologische reflectie zijn gaan vormen op onze beleving van geweld (‘Inglourious Basterds’ is bijna een meta-deconstructie van de relatie tussen massa-entertainment en schuld-/wraakgevoelens in de collectieve psyche). Tarantino maakte terecht nog een ander punt: aan beide kanten van het interview waren er puur opportunistische belangen in het spel. Hij zat er zelf om z’n nieuwe film te promoten bij de onvermijdelijke stroom van persmuskieten. De ondervrager van zijn kant probeerde met enkele verhoopt controversiële vragen meer kijkcijfers of ‘views’ voor de video van zijn interview te scoren. Dat hij er een gevoelig nieuwsfeit bij sleurde om in te spelen op de publieke opinie, ruikt dan ook vooral naar plat opportunisme. Als ik de prille loopbaan van BDW als columnist bekijk, bekruipt mij eenzelfde bedenking: hoe makkelijk is het toch scoren met wat eenvoudig doorzicht in de aloude bekommernissen die steeds weer terugkeren in een samenleving. En dàt is meteen de enige conclusie die ik uit zijn betoog kan trekken.

Over de auteur:
Dimitri Vossen schrijft voor Gonzo (circus), tijdschrift voor nieuwe muziek en cultuur. In 1997 publiceerde hij het eindwerk “Cultuursemiotische benadering van de Afrikaans-Amerikaanse hiphopcultuur in Vlaanderen-Brussel”. In zijn vrije tijd luistert hij nog steeds naar hiphop, doom metal en rare electronica, kijkt hij naar horrorfilms en speelt hij gewelddadige videogames.

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!