Korriró

De derde plaat van Mógil opent verraderlijk. Even denk je dat Joachim Badenhorst, de veelzijdige Antwerpse klarinettist die naast de IJslandse sopraan Heiða Árnadottir één van de drijvende krachten is van deze fijne band, nu eens ruim baan heeft gegeven aan zijn popkant. Badenhorst is immers zeer thuis in rauwe en subtiele vrije improvisatie, maar kan ook uitstekend oorwurmmelodieën schrijven. Zie bijvoorbeeld het debuut van zijn Carate Urio Orchestra, waar die twee uitersten prachtig samenkomen. Openingsnummer ‘Sporin’ is nu eens een regelrecht popliedje, met een heus, niet meer uit je hoofd te krijgen ‘pa-de-da-da’-refrein. Daarna neemt de band gas terug, om de rest van de plaat enkel nog uiterst subtiel, fluisterend en zuchtend te werk te gaan. De band speelt eigenlijk meer en meer drones en klanktapijten, met veel lang aangehouden noten, echo’s, zuchten, tikken, waardoorheen Árnadottir haar door IJslandse folklore geïnspireerde zang weeft. Dat levert een nog altijd tamelijk uniek geluid op, een wonderlijke symbiose tussen freejazz, drones, klassieke muziek en IJslandse folk. Maar als we eerlijk zijn hadden we wel iets meer instrumentaal vuurwerk willen horen, zoals in het bijna abstracte ‘Þú’. Zeker de nieuwe violist Kristín Þóra Haraldsdóttir is vaak hele nummers lang vrijwel niet te horen. De balans is dus misschien iets zoek op deze plaat, maar dat zal live en in de toekomst wellicht weer helemaal anders zijn. Dat gezegd hebbende: ook op het enkele maanden geleden verschenen ‘The Salt of Deformation’ van de immer productieve Badenhorst samen met de New Yorkse tubaspeler Dan Peck, is de muziek stil en subtiel in een mate die we nog niet eerder van deze muzikanten hoorden. Naast de folky opener ‘Caladrone’ en het korte ‘Springtime’, dat aandoet als een intermezzo, brengen Peck en Badenhorst en Peck hier vier stukken waarin ze experimenteren met drones. Soms door talloze lagen van zichzelf op elkaar te stapelen, zoals in het titelnummer, en telkens op het extreme af de traagheid en diepte opzoekend. Het hoogtepunt is ‘Aders’, met een zeer traag en klaaglijk gezongen tekst door Badenhorst, dat langzaam ontspoort en doet denken aan regelrechte doom metal. Sommige andere stukken schieten wat te ver door de donkerte in en weten niet altijd even goed de aandacht vast te houden. Maar een gedurfde release is het andermaal wel, die bewijst dat het enkel gissen blijft in welke richtng het almaar uitdijende werkveld van Joachim Badenhorst zich nog zal ontwikkelen.

tekst:
Benjamin van Vliet
beeld:
Mgil_Korrir
geplaatst:
di 16 feb 2016

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!