Eric Sleichim en de kracht van de context

Bij het begin van het tweede deel van ‘Utopia::47 – a very last Passion’, dinsdagavond in het Muziekgebouw aan ’t IJ, werd het publiek gevraagd het podium op te komen. Weg van de traditionele concertsituatie die de eerste helft had gekenmerkt.

Schutz
Heinrich Schutz

Een verrassende wending die mensen die het werk van de Belgische componist en ensembleleider Eric Sleichim al langer volgen ook weer niet al te zeer zal verrassen. Maar het was ook niet die plotselinge wissel van entourage die ‘Utopia::47 – a very last Passion’ zo bijzonder maakte. Het programma werd nadrukkelijk gedragen door de inhoud. Al werd die inhoud weldegelijk door de gekozen vorm geaccentueerd. Sleichim weet als weinig anderen de kracht van de context te benutten.

‘Utopia::47 – a very last Passion’ gaat over twee oorlogen – of eigenlijk drie! – waarvan de derde nog moet beginnen. En er is de onmiskenbare toespeling op het passiespel dat door Bach volwassen is gemaakt binnen de muziektraditie. Trouwens, hoewel er tijdens dit concert geen werk van Bach wordt gespeeld, is hij op de achtergrond toch voortdurend voelbaar aanwezig.
Het door Eric Sleichim samengestelde, geregisseerde en deels ook gecomponeerde programma omspant de periode van 1647 tot 2047. Van het laatste jaar van de extreem bloedige Dertigjarige Oorlog tot het einde van een eveneens drie decennia durende oorlog die in 2047 eindigt en dus nog moet aanvangen.

Het eerste deel van het concert betreft de muziek van Heinrich Schütz, een voorloper van de Barok en de eerste belangrijke Duitse componist van kerkmuziek, die een eeuw vóór Bach leefde. De voor kleine vocale bezettingen geschreven muziek van Schütz is van een betoverende schoonheid en straalt – hoewel gecomponeerd onder de donkere slagschaduw van de Dertigjarige Oorlog – door de esthetiek de hoop op een betere wereld uit.

traditioneelensemble
Ensemble

Zes stukken van Schütz zijn door Sleichim gearrangeerd voor het Bl!ndman saxofoonkwartet en Bl!ndman vocaal kwartet – twee ensembles die door hem geleid worden. Ze worden technisch en muzikaal schitterend uitgevoerd. Zo perfect esthetisch dat het bijna ‘Kitsch’ wordt, maar tegelijk zo subliem dat het de Kitsch ontstijgt. Het is muziek waarin Schütz de last van het lijden laat doorklinken, maar die door de schoonheid troost biedt en de hoop dat er verlossing mogelijk is. ‘Herzlich lieb hab ich dich, o Herr’, laat Schütz de vocalisten zingen.

De setting bij Sleichim is sober. Klassiek. Acht musici in stemmig zwart. Ook in zijn arrangementen blijft de Belg trouw aan de traditie. Geen geratel met de kleppen van de saxofoon, blazen van ‘loze lucht’ of al die andere onconventionele klanken die hij de musici in zijn eigen stukken aan hun instrument laat onttrekken. Het klinkt zo vroeg Barok als een saxofoon- en vocaal kwartet maar klinken kunnen.

Dan, na zo’n drie kwartier, wordt de stap gemaakt van 1647 naar 2047. Maar met een tussenstop in 1947, de jaren kort na de ook al zo gruwelijke Tweede Wereldoorlog. Eric Sleichim zelf betreedt het podium. Niet om te musiceren, maar om de beide dramaturgen, Jan Vandenhouwe en Erwin Jans – die zogenaamd niet aanwezig kunnen zijn en daarom via een ‘rechtstreekse beeldverbinding’ op een scherm boven het podium verschijnen – aan het woord te laten.
Vandenhouwe benadrukt de kracht van het werk van Schütz en de troost en verlossing die de hoop op de komst van een Messias kan bieden. Jans gaat daar tegenin door de filosoof Adorno aan te halen die zei dat het ‘barbaars’ was om na Auschwitz nog poëzie te schrijven. De esthetiek van de lyriek had de genocide niet weten te voorkomen en dus was het tijd voor een alternatief. Zo legitimeerde Adorno de seriële muziek van de tweede helft van de twintigste eeuw. Volgens Jans gaat het niet om simpele termen als tonale en atonale muziek, maar om een nieuwe muziekbeleving. Een schone lei. Tabula Rasa.
De geënceneerde discussie is precies zo dik aangezet dat het humoristisch en licht relativerend wordt, maar er wordt niet zo overdreven dat het de muziek van Schütz – en vervolgens ook Sleichim – over de drempel van de ironie trekt. Integendeel. Het zal na afloop de perfecte context blijken die het werk van beide componisten in perspectief tot elkaar zet

deel2
Constructie deel 2

Want het gesproken intermezzo – dat overigens niet langer dan een minuut of vijf duurt – blijkt ook te dienen als changement voor de musici. Plots valt het doek dat even daarvoor nog op het podium hing en staat daar een bouwwerk van steigermateriaal van vier verdiepingen, waarbinnen zich de musici en technici bevinden. Dat is het moment dat het publiek wordt uitgenodigd om op het podium te komen en zich rond de constructie te scharen.
Het is een situatie die wel enigszins herinnert aan de kameropera ‘Men in Tribulation’ over Antonin Artaud, waarmee Sleichim en Bl!ndman in 2004 op het Holland Festival stonden.
Wat volgt is Sleichims ‘passie’ voor 2047 – wederom het einde van een oorlog. Maar dan zowel qua vorm als inhoudelijk geënt op de al genoemde ‘nieuwe muziekbeleving’. Zoals de traditionele concertsituatie – publiek in de zaal en musici op het podium – nog paste bij het werk van Schütz, zo nadrukkelijk wordt die door Sleichim ontweken. Dat geldt trouwens al jaren voor zijn werk waarin hij in toenemende mate contact zoekt tot andere kunstdisciplines.
Er zijn meer veranderingen in de muzikale ‘vorm’, ten opzichte van de eerste helft van het concert waarin Schütz werd uitgevoerd. De vier saxofonisten bespelen nu elektrische gitaar en basgitaar. Echter niet op de traditionele wijze, maar in de vorm van ‘tableguitar’, waarbij het instrument horizontaal licht en er met behulp van ‘slide’ en effectapparatuur subtiele ‘drones’ worden geproduceerd. Ook de vocalisten uit het eerste deel van het concert zingen niet langer, maar bedienen ieder een draaitafel waarmee eveneens drones en ‘glitches’ worden geproduceerd. Gitaar en draaitafel – instrumenten van de éénentwintigste eeuw.

zavalloni
Cristina Zavalloni

Het is niet tonaal en niet atonaal. Het is een bedding waarop de soliste – mezzosopraan Cristina Zavalloni, vooral bekend van haar werk met Louis Andriessen – haar teksten kan brengen. Er ontspint zich een postapocalyptisch klanklandschap dat veel aan de verbeelding van de luisteraars/toeschouwers over laat, met flarden zinnen, losse woorden en soms éénletterige klanken van Zavalloni als leidraad en de fraaie filmbeelden van Kurt d’Haeseleer als en soort vangrail. De muziek is abstract, maar harmonisch. Breekbaar en voor wie het horen wil optimistisch. Want de wereld mag dan na deze oorlog weer een barre woesternij zijn, de mens blijft mens en is wellicht méér mens dan ooit tevoren. Het stuk van Sleichim is wellicht minder ‘zoet’ lyrisch dan dat van Schütz, maar niet minder ontroerend. In zeker opzicht zelfs ontroerender, omdat het dichter bij het hier en nu staat.
En juist door het naast het nieuwe werk van Sleichim te plaatsen krijgt de muziek van Heinrich Schütz bijna vier eeuwen na dato een verrassende actualiteit zonder aan authenticiteit te verliezen. Ook bij de ‘passie’ van Eric Schleichim is er sprake van lijden en verlossing. Maar waar de verlossing bij Schütz nog van een Messias moest komen, ontspruit die bij Sleichim aan de mens zelf. Toch vooruitgang dus.

21 juni 2011, Muziekgebouw aan ’t IJ, Amsterdam. Holland Festival

Foto’s bij bovenstaand artikel zijn van Alidoor Delafaille en Edwin Theys

Zie voor verdere voorstellingen hier

Nog meer nieuws krijgen over muziek en kunst?

Schrijf je in op de Gonzo (circus)-nieuwsbrief!